1 februari 2010


Ergernis en haat

Vorige week schreef ik één alinea over haat. Ik betoogde dat haat meer uit jezelf voortkomt dan uit het gehate.

Iemand wiens oordeel ik belangrijk vind, wijst me erop dat het Germaanse woord haten concreter vervolgen betekent en dat het dus wel degelijk betrekking heeft op een medemens die in de ogen van de hater een bedreiging vormt. Is hier sprake van een misverstand? Ik heb me op glad ijs begeven, merk ik, met een stukje dat bedoeld was als onschuldige constatering van hoe iets psychologisch werkt.

In de trein spreek ik een Marokkaanse jongen van een jaar of 16 die terloops te kennen geeft homo's te haten, als om zichzelf te introduceren. 'Ik ben een rapper. Ik haat homo's.' Ik reageer niet en heb daar later spijt van.

De volgende dag lees ik dat Geert Mak dit jaar zal spreken bij de herdenking van de Februaristaking. Mak zegt: 'Het kwade zit in ieder mens, inclusief vreemdelingenhaat, lafheid en gemakzucht, en dat soort patronen zullen zich herhalen. Daar moeten we alert op blijven.'

Nu pas heb ik door dat je het verkeerd kunt opvatten wat ik heb geschreven. Natuurlijk moet je echte haat, kwaadaardige haat jegens bevolkingsgroepen, niet bagatelliseren. Maar ik heb haat gebruikt als verzamelnaam voor begrippen als ergernis, boosheid, boos zijn op je moeder die zeurt of je computer die vastloopt. Ik ben beïnvloed door scholieren die de bus missen en uitroepen: Ik haat dit.

Tijd voor een alinea over de valkuilen van de taal.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

 
Creative Commons License
Op dit werk is een Creative Commons Licentie van toepassing.