14 juni 2010

Voor alle duidelijkheid.

Wie 9 juni op de PVV van Geert Wilders heeft gestemd, heeft daarmee gekozen voor de volgende programmapunten (uit het verkiezingsprogramma van de PVV: http://www.pvv.nl/images/stories/Webversie_VerkiezingsProgrammaPVV.pdf/).

• Preventief fouilleren in het hele land
• Etnische registratie van iedereen. Inclusief vermelding ‘Antilliaan’
• Omkering bewijslast bij noodweer in eigen woning/bedrijf

"We nemen ook afscheid van vreemdelingen die geen baan hebben – met het programma ‘Werken of Wegwezen’.

De liefde voor ons land zal snel afnemen als we immigranten voor tien jaar uitsluiten van de sociale zekerheid."

• Alle islamitische scholen dicht
• Schaf de Eerste Kamer af
• De Koning uit de regering
• Geen toegang van Roemenen en Bulgaren tot de Nederlandse arbeidsmarkt,
terugdraaien toegang Polen
• Geen uitkeringen voor boerkadraagsters of mensen die slecht Nederlands spreken
• Stop de islamisering in de zorg, stop voortrekken allochtonen en illegalen
• Versoberen geestelijke gezondheidszorg
• Geen folders of andere overheidscommunicatie in een taal anders dan Nederlands (of
Fries)
• Verbod op ritueel slachten
• Respect voor de vele lokale tradities: kievietseieren zoeken in Friesland, carnaval in
Limburg etc.
• We houden de subsidies voor musea, bibliotheken en ons erfgoed in ere, maar
kunstsubsidies schaffen we af

"Wij willen af van de ontwikkelingshulp. Alleen noodhulp blijft bestaan."

"En vooral: volledige immigratiestop voor mensen uit islamitische landen"

• Strijd tegen islam moet het kernpunt van ons buitenlands beleid worden
• De VN wordt gedomineerd door de OIC, het islamitische blok. We moeten er dus niet te veel van onder de indruk zijn
• Onze ambassade moet verhuizen naar de hoofdstad van Israël: Jeruzalem
• Banden met frontlijnstaten van de islam die in het defensief zitten aanhalen
• Ook andere landen verdienen onmiddellijk onze steun als zij getroffen worden door de
jihad, zoals Denemarken en Zwitserland




Wie nog steeds denkt dat de PVV een gewone, fatsoenlijke partij is, doet er goed aan hun verkiezingsprogramma eens door te bladeren. Hier volgt een bloemlezing.


"De verzorgingsstaat is verworden tot een magneet voor gelukzoekers uit islamitische landen, een afhaalloket voor onevenredig veel lanterfantende moslimimmigranten."

"Moeten we lijdzaam toezien hoe alles wat ons dierbaar is vernacheld wordt door een losgeslagen elite?"

"Onze strijd is niet eenvoudig. Niet alleen hebben de linkse elites bezit genomen van veel cruciale plaatsen in de samenleving, hun alliantie met de islam betekent dat ook fysiek gevaar dreigt. Het lot van Pim Fortuyn en Theo van Gogh is een waarschuwing en een herinnering."

"De massa-immigratie heeft enorme gevolgen voor alle facetten van onze samenleving. Het is economisch gezien een ramp, het tast de kwaliteit van ons onderwijs aan, vergroot de onveiligheid op straat, leidt tot een uittocht uit onze steden, verdrijft Joden en homo’s en spoelt decennia vrouwenemancipatie door de wc. Om er even een sector uit te lichten: zelfs de zorg islamiseert in rap tempo. Moslimvrouwen die behandeling door mannelijke artsen weigeren, moslima’s die niet door mannelijke broeders willen worden gewassen, islamitische ouderen die van de koks in hun verzorgingshuis halal voedsel eisen, medewerkers van de thuiszorg die een tolk moeten meenemen omdat de patiënt slechts het Turks of Arabisch beheerst. En wie, denkt u, betaalt die tolk? En waarom is die tolk eigenlijk nodig?"

"Onze straten worden geteisterd door tuig. Nederland is op veel plekken zeer onveilig. Waar vroeger criminaliteit een incident was, zien we nu dat hele wijken worden overgenomen. De straatterroristen hebben het voor het zeggen. De politie treedt te weinig op. Onze agenten zitten te veel binnen, achter de computer."

"De politie moet heer en meester zijn op straat.

Toegeven aan het tuig is het begin van het einde."

"Nu besluiten D66’ers in toga nog graag tot taakstraffen, want anders kwetst dat de tere ziel van de misdadigers maar. De Partij voor de Vrijheid wil de vrijheid van rechters aan banden leggen."

"Er bestaat een wereld van verschil tussen wat het Nederlandse volk vindt en wat de elites vinden.

De burger snapt het en de elites niet.

Wat we moeten doen is de macht teruggeven aan de burger. Alleen een radicale democratisering kan de dominantie van de linkse elites breken."

"In de praktijk zijn het slechts linkse actiegroepen die aan het subsidie-infuus liggen, bijvoorbeeld op het gebied van klimaat, Israël, massa-immigratie, ontwikkelingshulp. Dat moet stoppen. Ons volk moet niet met haar eigen belastinggeld iets worden aangepraat waar het tegen is."

"De EU moet zich beperken tot een Europese Economische Gemeenschap. Hun vlag halen we neer, hun ‘president’ gaat zijn kleinkinderen vermaken en hun volkslied zingen ze maar onder de douche. Nederland moet blijven!"

"We zeggen gedag tegen de ‘alles-is-leuk’-cultuur. De onderwijzer wordt weer gewoon aangesproken met ‘meester’ of ‘juf’. De Canon van Nederland wordt verplicht op de basisschool, het volkslied wordt geleerd en op elke school hangt onze vlag. Goede scholen zijn veilige scholen."

"Kinderen leren nu over hoe mooi de islam is en dat het een verrijking is van Nederland, maar wat de Tachtigjarige Oorlog was, is hen onbekend. Onze heroïsche vaderlandse geschiedenis mag meer in het zonnetje worden geplaatst. Het Nationaal Historisch Museum wordt geen weg-met-ons-museum."

"De staatsomroep excelleert de laatste jaren vooral in het waarschuwen tegen de Partij voor de Vrijheid. Avond aan avond paraderen er linksmensen die door linkse omroepen worden uitgenodigd hun politiek-correcte meningen te debiteren. Dat allemaal op uw kosten."

"De burgemeester van Zaltbommel zegt: “Hebben wij een dure luchtmacht nodig voor vage oorlogen in verre landen, of bevindt de vijand zich in eigen land?”
Hij doelt daarmee op de problemen in zijn stad met straatterroristen."

"Israël vecht voor ons. Als Jeruzalem valt, dan zijn Athene en Rome aan de beurt. Daarom is Israël het centrale front in de verdediging van het Westen. Daarom moeten we alles op alles zetten om het offensief van de linksen en de mohammedanen om Israël te vernietigen te stoppen.

Het is geen territoriaal maar een ideologisch conflict, een conflict tussen de rede van het vrije Westen en het barbarisme van de islamitische ideologie."

27 mei 2010

Walvisbeen


Een klein schrijftafelonderzoek naar aanleiding van een gevelsteen: Het Walvis Been Is Nu Steen (pakhuis Haarlemmer Houttuinen).

DBNL, De Uithangteekens, Jan ter Gouw en Jacob van Lennep: 't Was in de 16de eeuw, wellicht reeds vroeger, althans ook later nog, gebruikelijk, een walvischbeen, rib of kaak, met ijzeren kettingen ten toon te hangen aan stadhuizen, kasteelen, torens en andere groote gebouwen.

www.scholieren.com, spreekbeurt aardrijkskunde:
De Inuït woonden in hutten van turf en steen met een dak van walvisbeen.

www.collectieutrecht.nl: Aan het gebouw hangt als 'uithangbord' een walviskaak, iets wat vaker bij rechthuizen voorkomt. Op het schilderij van het oude Amsterdamse stadhuis door Pieter Saenredam is ook zo'n walviskaak te zien, precies boven de 'Vierschaar', waar recht gesproken werd. De betekenis is niet zeker, maar het zou kunnen dat het kaakbot een verwijzing is naar de plek waar misdadigers te schande werden gezet: De kaak. Hier werden dus wetsovertreders 'aan de kaak gesteld'.

jankloosterman.web-log.nl
Bij de rechtspraak in Burum moest de rechter gaan zitten op een grote flint (een zwerfsteen) en onder de kaak rechtspreken. Die kaak is vermoedelijk een walviskaak geweest en het spreekwoord aan de kaak stellen komt hier vandaan.

http://forum.grasscity.com/spirituality-philosophy/230934-whale-symbolism.html: The belly of the whale is often used to represent Hell, and the whale's jaws as Hell's gates.

www.glenbow.org/thule: Like jawbones, skulls were also important construction elements, but for different reasons. They seem to have been used to span the entrance passages of Thule houses, suggesting that their usage in Thule architecture may have been more symbolic than structural.
...
The unique architecture of Thule whalebone houses has led some archaeologists to speculate that they may have served as metaphors for living whales. The idea that “houses” stood for “whales” in Thule society is present in myths that are widespread throughout the Canadian Arctic. The fact that these stories are so well known among Inuit suggests that they are very old – perhaps dating back to Thule times.

www.franks-casket.de: There is evidence for about 200 cases of whale bones hung in European churches, castles, and town halls - many of them now lost - which can be interpreted as "hierozoika", a Greek word designating items from the animal world hallowed by being mentioned in the bible. These bones mostly originated from stranded whales (a few from prehistoric, fewer still from large exotic animals), they were often interpreted as bones of the biblical giant Goliath or of Leviathan, and were sometimes traded long distances to be found hundreds of kilometers from the sea. Whale bones as "hierozoika" sanctioned political power of the church, feudal lords or municipal governments, and they were welcome diplomatic gifts between these institutions. In the country, landowners sometimes set up the paired jawbones of stranded baleen whales as arches in their gardens.

http://news.sky.com/skynews/Home/Strange-News/Two-Irish-Villages-Row-Over-Who-Owns-50-Tonne-Whale-Carcass/:
The whale was found in Courtmacsherry Bay last Thursday but died despite frantic attempts to save her.

Courtmacsherry have proposed preserving the jawbones and mounting them as a memorial in the town hall.

http://www.zaanstad.nl/repositories/pdfs/wlw/moncie_14september2006:
• Geadviseerd is de opgegraven walviskaak aan een gevel in het nieuwe stadhuis op te hangen.

23 mei 2010

Heren. [21]


Café-restaurant De Walvisch hanteerde een zogeheten schuivende sluitingstijd, wat erop neerkwam dat de uitbater de zaak om één uur op slot kon gooien, maar dat iedereen die op dat moment binnen was daar kon blijven totdat het personeel het welletjes vond en de plakkers door de achterdeur eruit bonjourde. Die nacht waren op dat moment de straten allang uitgestorven en klonken in de verte drie ijle klokslagen.

Fred en Wim waren knetterend op hun brommertjes vertrokken, en de filosoof herinnerde zich nog dat hij en de zijnen één voor één onvast van de kade in de boot waren gestapt en licht zwalkend waren weggevaren. De frisheid van de lentenacht had ze goed gedaan. De legerleider had een arm om kapitein Bregje geslagen en zat lustig aan zijn sigaar te trekken terwijl zij probeerde te sturen. Vijf mensen waren feitelijk iets te zwaar voor het motortje, en maakten de boot al moeilijk bestuurbaar als je nuchter was.

Ze hadden makkelijk met z'n allen kunnen vergaan, midden in de stad, maar op een of andere manier bereikten ze veilig hun plaats van bestemming en hun bed. Fred en Wim ook, en toen de marginaal filosoof op z'n kamer lag te snurken, droomde hij hoe hij door het raam naar buiten zweefde, over de stad naar hun huis, plaatsnam in de vensterbank en bij het ochtendgloren toekeek hoe ze daar met hun snoeten lagen te trekken, ieder in een eigen bed aan weerskanten van de kamer.

Hij had daar een tijdje stilletjes gezeten, vertederd, terwijl de ochtendwind in zijn nek woei. In ieder mens, jong of oud, was een kind te bespeuren. Met één hand had hij zich vastgehouden aan de sponning terwijl hij opstond in het raamkozijn met zijn bovenlijf naar buiten en zich o zo langzaam achterover liet vallen. De verdiepingen suisden voor hem omhoog; hij sloot zijn ogen en plofte achterwaarts in zijn dikke, donzen kussen. "Dikke donzen dood, more like it," dacht hij, en draaide zich om.

De volgende ochtend had hij direct belet gevraagd bij de stijve rechercheur, niet in de kelder onder De Walvisch maar gewoon op het bureau aan de drukke straat met de tram. Een jong agentje bracht hem via een galmend trapportaal naar de vierde verdieping. De rechercheur zat met iets losgetrokken dienststropdas op het blad van zijn bureau. Hij schopte zijn benen druk heen en weer. De veters van zijn Clarks wapperden telkens op, als kleine hondenoortjes.
"De firma Morgendau & Versande," doceerde hij, "houdt er onoirbare praktijken op na. Zaken die het daglicht niet verdragen."

Hij greep achter zich naar een fotolijstje. De filosoof ving een glimp op van een gezin in een tuin. "Bij ons thuis hebben ze de ketel gerepareerd. Dat wil zeggen, zodanig 'gerepareerd' dat ze zowat om de maand terug moesten komen. Dan was de brander weer stuk, dan de thermostaat. Beunhazen zijn het."

De filosoof knipperde met zijn ogen. In zijn schedel klikte de camera, die daar altijd moest blijven zitten. Even stond het beeld van de stijve rechercheur stil, toen bungelden de korte onderbeentjes verder.
"Dus u hebt mij op het pad gestuurd van twee amateuristische werklieden, die bij u de boel versjteerd hebben?"
De rechercheur keek hem ernstig-vertrouwelijk aan.
"Grondig versjteerd," zei hij.
"Ik dacht dat dit om een zaak van de binnenlandse veiligheid ging," riep hij uit.
Achter hem ging de deur open. Het jonge agentje hield een gelige map omhoog. De rechercheur knikte.
"Dat is ook zo," zei hij. "Dit was een testcase. Het echte werk komt er aan." Hij zette het fotolijstje terug.

De marginaal filosoof besefte dat hij hem bewonderde om zijn stijl. "Hij formuleert stijfjes, maar hij heeft wel flair," dacht hij.

26 april 2010

Waarachtig.


Ik heb iemand gekend die over pijn zei: Geeft niks, dan voel je dat je leeft. Pijn brengt je terug bij je lijf, daarom zeg je ook: Knijp me eens, kijken of ik niet droom. Als je almaar bezig bent met wat je vanavond gaat eten, dat straks je kind uit school komt en wat je van het weekend gaat doen, vergeet je bewust in het heden te leven en ervaar je dus eigenlijk niets meer direct. Je leeft in je verstand, en je gevoel komt er bekaaid vanaf. Daarom werd het tijd dat ik weer eens terugkeerde naar mijn basisgevoelens, het gevoel dat m'n voeten de grond raakten - dat ik even tot mezelf kwam, zoals men dat noemt.

Wie een tijdlang te veel in de details heeft geleefd, doet er goed aan afstand te nemen en zichzelf van bovenaf gade te slaan, een goede manier om weer van jezelf te gaan houden. Een nutteloze wandeling kan daartoe een probaat middel zijn, liefst met tussendoor een kwartier stil voor je uit staren op een bankje, waarna je bijvoorbeeld een gesprek voert met een oudere dame die haar hond uitlaat.

De grenzen van de werkelijkheid worden soms ongrijpbaar doordat je feitelijk alleen in je eigen hoofd leeft, en in je zoektocht naar de werkelijkheid kan onechtheid je hinderen. Bij het doorbladeren van een krantenkatern met aangeboden huizen viel het me op dat je van veel foto's niet meer goed kunt zien of ze nou op de computer gemaakt zijn, op de computer bewerkt of echt. Al kan die kunstmatigheid ook te maken hebben met de grofkorrelige afdruk. Vroeger waren krantenfoto's nog grover en daardoor juist kunstzinniger. De weergave was dan misschien vervormd, maar je wist zeker dat ze een reflectie waren van iets wat bestond.

Gisteren was ik met mijn vrouw en dochters op een zandverstuiving aan de rand van de hei. Ik strekte me uit en liet mijn armen gewillig bedekken met zand. Toen ik 's avonds mijn hand bij m'n gezicht bracht, rook ik zand, zon en een vleugje paardenlucht, want er grazen wilde paarden op de hei, die witte haren achterlaten en droge keutels.
Later op de avond opende ik de tuindeuren en dreef een geur de kamer in van regen na een warme dag. Ik voelde de grond mijn voeten raken en mijn T-shirt om m'n schouders spannen. Ik voelde koffie in mijn buik en een bril op mijn neus. Ik was geland.

20 april 2010

Heren. [20]


"Kijk," zei de marginaal filosoof, "alles wat we zien is een reflectie van het licht. Daarom weet je nooit zeker of wat je ziet er ook echt is." Hij zat aan een tafeltje met Fred en Wim, de twee figuren van wie de stijve rechercheur even tevoren een portret had laten zien. Ze hadden ieder een glaasje jenever voor zich staan op een bierviltje en overdachten wat de filosoof zei.
"Maar je ken het toch ook voelen," zei Fred, die met het gouden brilletje. Zijn dunne haar was strak achterovergekamd en glansde van de pommade.

"Dat is waar," zei de filosoof, "en als je een glanzend oppervlak ziet en het voelt glad aan, voldoet dat aan je verwachtingen. Maar heeft iemand die blind geboren is hetzelfde beeld bij een glad oppervlak als ziende mensen? Waarschijnlijk niet. Je kunt nooit met zekerheid zeggen dat iets er echt is, en dat anderen het net zo zien als jij. Neem iemand die lichtelijk kleurenblind is. Hij zal het niet met je eens zijn dat dat overhemd van jou bruin is. En ergens heeft hij gelijk, want het is maar een afspraak dat we die kleur bruin noemen. En hoe kan ik zeker weten dat ik dat bruin net zo zie als jij?" Hij keek naar Wim. "Jaha, jongen," zei Fred tegen Wim.
"Dat kan je niet," beaamde Wim.

De filosoof knikte. "Maar nou het volgende. Als iets dus alleen bestaat bij de gratie van het feit dat iemand het ziet, zou er dan wel iets bestaan als er geen mensen op aarde waren?"
Daar werden ze een beetje stil van. Achterdochtig keken ze de filosoof aan, die langs hen uit het raam staarde. Verderop aan een tafel zat de rest van het gezelschap. De legerleider was aan het woord en de anderen schoten om de zoveel tijd in de lach.

"Of stel nou," ging hij verder, "dat jij de laatste persoon op aarde was." Hij keek Fred indringend aan, die wat verlegen lachte, alsof hij als vrijwilliger werd gekozen uit een zaal vol publiek. "Als je met niemand kon delen wat je zag, zou het dan wel even echt bestaan als met zes miljard mensen om je heen?"

Ze dronken zwijgend hun glaasjes leeg. Dit hakte erin, je zag het aan ze.

"En als dat zo is, stel je dan het volgende eens voor." De filosoof pauzeerde even en keek op naar Bregje, die langs hen naar het toilet liep. Ze wisselde een terloopse blik met hem uit.
"Je loopt midden in de nacht in de stad. De straten zijn leeg. Dan kom je opeens een gek tegen, met wie je in een verward gesprek raakt. Hij zegt de onsamenhangendste dingen. En jullie lijken de enige twee mensen in de hele stad te zijn. Wiens waarheid is er op dat moment nou geldiger, de jouwe of de zijne?"
Ze staarden hem aan. Hij staarde triomfantelijk terug en leunde achterover.

Buiten ging de zon onder, al wist je dat natuurlijk nooit zeker.

18 april 2010

Heren. [19]


"Hier," zei de stijve rechercheur terwijl zijn handen twee parmantige boogjes beschreven, "bevinden wij ons onder voornoemd etablissement, alwaar de delinquenten, zogezegd, hun domicilie hebben. Zij komen er bijeen en smeden er hun plannen, die overigens, zo moet u het zien, doorgaans niet zeer vastomlijnd zijn." Hij keek om zich heen om te zien of hij ieders aandacht nog had. "Het is, om het zo maar eens te zeggen, een zootje ongeregeld."
En hij glimlachte verontschuldigend om de gemeenzaamheid die hij zich had gepermitteerd.

De afvallige legerleider keek om zich heen. Ze stonden gezessen in een kelder waar een kleine, provisorische politiepost was ingericht. Een agent zat in hemdsmouwen aan een bureau met een koptelefoon op. Een ander bladerde door een rek met hangmappen. Er hing een bedompte, schimmelachtige lucht. Door een enkel vuil raampje viel gefilterd daglicht naar binnen.

De rechercheur ging hen voor door een betonnen gang en een trap op. Bovenaan bevond zich een stalen deur met een zware hendel, als van een kluis. Ze konden hier alleen achter elkaar staan. De filosoof en An, de sprankelende dame, die achteraan hadden gelopen, botsten tegen elkaar op toen de rij plotseling inhield. Een klaterende lach galmde door de gang.

De rechercheur stak een hand op om ze tot stilte te manen. Weer haalde hij het mini-beeldschermpje uit zijn zak. Terwijl An nog even bleef naproesten, verschenen boven hun hoofden een aantal louche gezichten.
Eén keek hen smalend aan. Hij had een goudkleurige bril op en vettig haar. Een ander had blauwe kringen om zijn ogen en een grijze stoppelbaard.

"Om deze personen gaat het," zei hij. "Als u ze hierbinnen ziet, laat dan onder geen beding merken dat u ze herkent. Waarschuwt u de heer Van Agtmael, opdat die een opname maken kan met zijn," hij bewoog zijn beide pinken op en neer en veerde door zijn knieën, "derde oog."

Toen draaide hij zich om en begon woest aan de deurhendel te rukken, waar niet de geringste beweging in kwam.
"Wat spannend, hè?" zei Martha fluisterend.
De generaal liep een paar treden omhoog en begon mee te trekken aan de hendel. Hij was minstens twee koppen groter dan de rechercheur.
Opeens schoot de klink los en zwaaide de deur open. De rechercheur en de generaal buitelden over elkaar heen door de deuropening. An schoot snurkend in de lach. Allen keken ze naar binnen.

Een tel later stonden ze in café-restaurant De Walvisch.

14 april 2010

Heren. [18]


De hele winter hadden de bewoners van huize Van Agtmael met lede ogen aangezien hoe het dekzeil van Bregjes boot langzaam wit werd van de meeuwendrek. Thans werd het door Martha op de walkant grondig schoongeschrobd met een harde bezem terwijl de legerleider het hangslot bewerkte met kruipolie en hamerslagen en Bregje voorovergebogen de stalen bodem dweilde. De marginaal filosoof stond er op straat bij te kijken in zijn goeie goed.

De wind voerde een lucht van bloesem en gebakken vis aan.

In de straat kwam een Mini aanrijden die parkeerde op een onmogelijk klein plekje, een ruimte die de Mercedesbezitter erachter had overgelaten om morgenochtend makkelijk weg te kunnen. De sprankelende dame stapte uit, naderde de filosoof van achteren en kneep hem even in z'n zij. Hij zwenkte naar opzij en wankelde, maar herstelde zich. Ze keek hem lachend aan. De legerleider trok met een klik het hangslot open, kwam overeind en veegde zijn knokige handen af aan een oude, geblokte theedoek.

Alsof iemand een teken had gegeven, liepen zij allen op de boot toe en stapten één voor één in terwijl kapitein Bregje hun de helpende hand reikte. Toen de laatste zat, gaf ze een ruk aan het koord. De motor startte in één keer. Pruttelend en walmend verdwenen ze om de bocht.

Op de vaart voeren ze langs een rij duwboten waarop drie mannen in witte overals liepen. De voorste zong 'Hij sjouwde van kroegie naar kroegie', onderwijl met zijn armen zwaaiend.
"Waar gaat dat naartoe?" klonk het. Eentje hield een thermoskan omhoog en riep: Koffie? De generaal trok zijn gezicht in een kreukel en stak zijn lange arm op.

Iets verder meerden ze aan onder een brug waar de stijve rechercheur op de kade stond. Hij klom van een metalen laddertje en sprong met verbazende souplesse in de boot, die even wiebelde.
"Ik zeg goedemorgen," zei hij, jolig voor zijn doen, en boog zich voorover om wat handen te schudden. Zijn glimmende haar was strak achterovergekamd.

"Er zijn nieuwe ontwikkelingen in het onderzoek," zei de rechercheur op zakelijke toon tot Van Agtmael, toen ze weer van wal waren gestoken. Het leek hem in het geheel niet te deren dat de anderen meeluisterden, alsof deze vier mensen tot de vaste entourage van de marginaal filosoof behoorden, wat inmiddels misschien ook wel zo was. Even keek hij de generaal aan, die geconcentreerd mee zat te luisteren.
"De heer Witte, de onfortuinlijke drenkeling, door u eerder aangeduid als 'de Baardman'," hij fronste zijn wenkbrauwen, "blijkt betrokken te zijn geweest bij een criminele organisatie."
Ze staarden elkaar aan. Bregje liet haar gashendel los. De boot dobberde een eindje door en beschreef een flauwe bocht naar het midden van het water. Ergens klonk een draaiorgel.

"En dat undercover-onderzoek?" vroeg de legerleider.
De rechercheur keek om zich heen, nog steeds ernstig, en knoopte zijn jas los. "Daar kom ik zo op," zei hij.
Hij keek naar Bregje en gebaarde in doorgaande richting. Ze gaf vol gas en voer onder de volgende brug door.
Daarachter gingen ze op in een wereld van water en lucht.

Foto van http://www.spleen.nl/~charlotte/

9 april 2010

Heren. [17]


Hij stond voor de spiegel en kneedde het spek in zijn lendenen, dromerig starend naar zijn gerimpeld lijf terwijl de spiegel besloeg. Ideaal was het niet wat hij zag, maar je wende eraan, dacht hij, en hulde je in de fijnste stoffen om het verval te bedekken.

Hij droogde zich af tussen zijn tenen en bekeek zijn vingernagels, die gegroefd en rimpelig werden, en bruin aan de randen. Dit proces was al enige jaren aan de gang.
Gerimpeld was ook het water in de gracht, waar de zon in flonkerde. Ergens achter hem deinde het bootje waarmee ze dat najaar gekomen waren.

Hij overwoog een kop koffie te drinken bij een zaak waarvan hij het interieur voor zich zag, maar de naam hem ontschoten was. De filosoof kende deze straten goed, maar soms stelde de stad hem voor verrassingen, wat hij op zich niet onaardig vond. Hij sloeg dan op goed geluk een paar zijstraten in en woei als het ware met de wind mee. Op een onverklaarbare manier bereikte hij zo via een omweg vroeg of laat zijn doel.

Misschien dat zijn zintuigen in verhoogde staat van paraatheid verkeerden.

In de dorre aarde rond een boom lag een dode kikker. Hij vond hem en raapte hem op, bracht hem vlak bij zijn gelaat, rook, keek en voelde. Het lijkje was uitzonderlijk mooi, wat hem verheugde; het was ondanks de doodsoorzaak wonderwel intact gebleven. Hij kneep in de rechter, gestrekte achterpoot. De structuur deed denken aan een te lang doorgebakken inktvisring. Stijf, taai.
Het diertje had al geruime tijd in de zon gelegen, getuige de ingevallen, leerachtig geplooide huid rond de rugwervels. De oogjes stonden gelaten en keken nors twee kanten op vanonder de geloken oogleden. 'Ik noem je Elmer,' zei hij zacht. Hij liet Elmer in zijn jaszak glijden en liep door.

Thuis legde hij hem op het balkon om verder te drogen in de zon. Hij waste zijn handen en schonk een glas chablis in, dat hij staand voor de open balkondeuren leegdronk.
Een verdieping lager speelde de legerleider op zijn accordeon een weemoedige wals bij het open raam.

2 april 2010

Heren. [16]


De afvallige legerleider zat te mokken in bad in het grote, galmende herenhuis.
Hij had hooglopende ruzie gekregen met de filosoof; waarover wisten ze geen van beiden meer precies, maar het had te maken gehad met de operatie, het geheimzinnige gedoe, de onduidelijkheid van de rechercheur over de bedoeling van het geïnstalleerde cameraatje en het hooghartige gedrag van de autoriteiten 'in zijn algemeenheid', zoals hij had geschreven in een brief op hoge poten aan de korpschef.

De filosoof vond het op zijn beurt belachelijk dat de generaal zich bemoeide met zijn zaken en uit zijn naam een warrige brief had geschreven, waarin overigens tal van bijzaken werden aangeroerd die volgens hem niets met de kwestie hadden uit te staan.

Net had hij zichzelf tegen het advies van het ziekenhuis in een fikse bel whisky ingeschonken om tot rust te komen toen zijn moeder binnenkwam.
Ze staarde naar de kristallen tumbler en zei: 'Is het al avond?'
Verstoord keek hij op. 'Nee, maar mag ik…'
'O, gelukkig.' Ze plukte een haar van zijn vest. 'Ik heb een eetafspraak met Ernest.'

Ernest was een oudere heer met wie ze danste. Als ze bij hem was geweest, rook ze naar sigaren en zaten haar kleren wat scheef.
Eén keer miste ze een kous.

De filosoof glimlachte, draaide zich om naar het raam en filmde een meeuw die boven de gracht zwierde op de plek waar de Baardman bijna een week geleden gevonden was. Een schuit vol opgeviste fietswrakken voer voorbij.
Het regende zachtjes. Hij huiverde.
Toen hij zich omdraaide om bij te schenken, zag hij dat Martha verdwenen was.

Boven droogde de legerleider zich zorgvuldig af en liep met de handdoek om zijn middel geslagen naar de klerenkast in de slaapkamer, waar de filosoof ruimte had gemaakt voor zijn garderobe. Hij nam plaats voor een verweerde, manshoge spiegel met een oker gelakte gipsen lijst en trok al fluitend een blauw wollen pak aan met een dun krijtstreepje. De vouwen in de broek waren scherp. Het zat hem als gegoten. Hij stak zijn armen vooruit en trok de manchetten van zijn overhemd iets naar buiten.

Toen keerde hij zich om, zoals de filosoof had gedaan, stak zijn ellebogen naar opzij, nam plaats tussen Bregje en de sprankelende dame van de uitgeverij en gedrieën liepen zij proestend de gang op, richting de voordeur.

30 maart 2010

Heren. [15]


Fel licht knalde zijn ogen binnen. Hij kneep ze stijf dicht - en deed ze heel, heel langzaam weer open. Tuurde door de spleetjes. De lamp schitterde. Jezus, wat een rotding. Zijn hoofd bonkte.

Hij keek naar opzij, recht in het gezicht van de stijve rechercheur, die handenwrijvend bij het bed stond. Naast hem zag hij Bregjes bezorgde gezicht. Dat deed hem goed. Hij knipperde. In zijn hoofd klonk een hoog elektronisch gegier.

'Hij komt bij,' zei iemand op rustige toon.

Dat hij nog een lichte kater had ook, hoefde de anesthesist niet te weten. Een beetje draaierig was hij nog.
Iedereen staarde hem aan. Hij wist waar ze naar keken: vanaf nu had hij een derde oogje, een soort bindi, tussen zijn wenkbrauwen.
Hij was een drieogig monster geworden.

De operatie was achter de rug. Achter in de zaal hing een strenge wandklok. Het was tegen vieren. Hij zag dat de rode secondewijzer om de twee seconden versprong. Recht onder de klok stond een computerscherm waarop hij, verkleind, datgene zag waar hij nu naar keek. Hij draaide zijn hoofd iets naar rechts. Het beeld op het computerscherm draaide mee.

'U kunt,' zei de stijve rechercheur met zijn bekende hese stem, toen de artsen vertrokken waren, 'het filmen laten beginnen als u uw ogen naar binnen beweegt. Telkens als u knippert, zal de microcamera een foto met een hoge resolutie maken.' Hij zong zowat van opwinding.

De marginaal filosoof liet zijn ogen richting zijn neus zakken en voelde een lichte trilling. Als een volwaardig regisseur bewoog hij zijn hoofd kalm naar opzij en filmde de aanwezigen. Op het scherm waren hun bewegingen met een minimale vertraging zichtbaar.

Daar klonk getik van hoge hakken op de gang, en een hoofd vol blond haar keek om de hoek. Ze droeg een loodgrijze regenjas.
'Ha-iej,' zei ze zacht. Het klonk als een voorschot op een levenlang samenzijn.

Buiten rook het naar regen en lindebloesem. Haar oude Nissan zakte een beetje door zijn veren bij het instappen. Hij hoopte maar dat ze een behoorlijk kopje koffie schonk.

24 maart 2010

Heren. [14]


'Ik lees je altijd,' zei de sprankelende dame, en ze gooide haar blonde haar naar achteren. Er danste een golfje witte wijn over de rand van haar glas, dat met een plensje op het grind belandde, naast zijn schoen. Ze merkte het niet.
De marginaal filosoof zag zijn reflectie in de ruit achter haar. Ooit was hij een knappe verschijning. Bedachtzaam streek hij het onhandelbare grijze haar rond zijn oren plat.

Ergens in de tuin liep een auteur rond wiens boekpublicatie vanavond gevierd werd, maar een feest is een feest, dacht hij. De meesten leken hier te zijn om het er eens flink van te nemen, zoals men op een zomerse dag zijn handdoek uitrolt en gaat zonnen. Op een hoek van het terras werd gebarbecued.

Een jongen in pak kwam half bij hen staan. De filosoof keek vluchtig zijn kant op en leunde naar de sprankelende dame toe, die hem geamuseerd aankeek.
'Ze gaan een boek van me uitgeven,' zei hij zacht.
Ze lachte een paar verrukkelijke tanden bloot. 'Dat méén je.'
De jongen draaide zich om en liep weg.

Vanuit zijn nieuwe houding zag hij door twee ramen heen hoe de afvallige legerleider zijn bootvarende vriendin uit een taxi hielp, gevolgd door zijn moeder en de stijve rechercheur.
Hij wendde zijn blik af en keek de blonde dame weer aan. 'Jij nog wat drinken?' zei hij.

Even later stonden de stijve rechercheur en hij tegenover elkaar aan de zijkant van het terras. De man drukte met gespreide handen iets denkbeeldigs naar beneden. 'Het spijt me dat ik u stoor bij deze festiviteit. Ik hoop dat ik u niet ontrief.' Zijn manier van praten paste eigenlijk beter bij de jonge jongens van de uitgeverij.
'Er is vandaag een doorbraak bereikt in het onderzoek. Nu hebben wij ten burele een ja, hoe zal ik het zeggen, een stoutmoedig plan opgevat.' Hij keek de filosoof stralend aan terwijl die zijn glas leegdronk. 'Voor de draad ermee,' hoorde hij zichzelf zeggen.

'Wij zouden u willen verzoeken om uw medewerking. Undercover,' sprak de rechercheur hees. 'Er wordt middels een kleine operatie een chip geïmplanteerd in uw glabella.'
De filosoof keek hem glazig aan.
'De glabella is het gebied tussen de wenkbrauwen. Van het derde oog, zogezegd. De chip omhelst een microcamera.'
'Omhelst?'
'Bevat. Vormt. Is.'
De rechercheur keek hem verontschuldigend aan. 'We kunnen de details later bespreken. Ik wilde dit alleen bij u neerleggen.' Hij reikte in zijn binnenzak en presenteerde de filosoof een doos sigaren. 'Weet u iets van een manuscript waar het slachtoffer aan werkte?'

Tussen de opengeslagen tuindeuren zag hij Bregje dansen met een lange uitgeversjongen in een strak grijs pak. Voor hen stonden Martha en de generaal geanimeerd te praten met de gevierde schrijver.

Hij nam een sigaar en stak op.
'Nee,' zei hij. 'Niet. Ook al zou ik er dingen uit hebben geleend. Is het weg?'
'Wij hebben het niet gevonden.'
De zon zakte fonkelend achter het gebouw aan de overkant.
'U nog wat drinken?' zei hij.

22 maart 2010

Tussentijds.

We zaten op een terrasje, Van Agtmael en ik, want het was lente geworden, en verbluffend warm. Hij droeg een dunne jas, die hij evenwel niet uittrok.

'Hoe vind je dat het gaat?' vroeg ik, terwijl ik langs hem over het plein staarde naar niets in het bijzonder.
Er viel een korte stilte.

'Het gaat,' zei hij. 'Ik had er iets meer van verwacht. Ze lezen ons wel, maar je hoort er weinig over.'
'Dat moet misschien groeien.'
'Je zou denken dat ze de moeite namen om eens een reactie te plaatsen.'

Hij schoof zijn stoel een stukje dichterbij en keek me aan. Zijn gezicht stond verongelijkt.
Met vinnige gebaren stak hij een sigaret op.

'Je schrijft toch niet voor de kat z'n kont,' riep hij, uitblazend. 'Ja, sorry hoor.'

'Mensen laten zich graag vermaken. Ze zijn niet zo interactief.'
Wat heerlijk was het om eens de rustigste te zijn.
Ons bier arriveerde.

'Misschien moeten we meer aan marketing doen,' opperde hij. 'Met stickers op verkeersborden, of een bord in het weiland langs de A2.'
Ik zag voor me hoe hij met wapperende jas een paal de grond in ramde, kreunend bij elke hamerslag.

Opeens stond hij naast me, met zijn glas in de hand. Hij zette het aan z'n mond, dronk het half uit en zette het voor me neer.
'Je bent een goeie kerel,' zei hij.
Hij veerde door zijn knieën, zette af en verdween in de lucht.

19 maart 2010

Heren. [13]


"Ik verheug me nu al op je boek," zei de jonge fondsbeheerder smeuïg.

De marginaal filosoof was de hele ochtend bij een bevriende uitgever op de koffie geweest om te praten over een uit te geven boek, en ze zaten na gedane zaken in de stadstuin een beetje te landen terwijl om hen heen jonge jongens in dure pantalons en streepjeshemden heen en weer paradeerden met notebooks en iPhones. Een schutterig bewegende jongen van een jaar of 19 met een wat te ruim jasje bracht hen twee gefacetteerde glazen koffie. Er was ook een potje tot berstens toe gevuld met suikerzakjes, dat hij een onhandige plek gaf op de rand van de tuintafel.

Doordat hun stoelpoten in het grind stonden, zaten ze enigszins uit het lood. De uitgever, zelf nog een jongen, zat daarom half dwars op zijn stoel met een been over de armleuning. Zijn broekspijp was opgeschoven tot halverwege zijn onderbeen, waardoor zijn lange, Italiaanse kousen zichtbaar waren. Hij was zo iemand die zijn sigaret helemaal onderin tussen zijn vingers vasthoudt, en dan nog tussen ring- en middelvinger. De filosoof deed geen enkele poging om zijn houding te spiegelen. Hij zat rechtuit, dus scheef, en belde naar huis, waar het gerinkel over de trappen schalde.

De afvallige legerleider zat in zijn stoel vervaarlijk te snurken met een deken om en een kat op schoot. De kat sperde zijn ogen open en sprong weg.

Twee uur later zat hij met verward haar naast de filosoof in de tuin. Iemand had in het kantoor harde muziek aangezet en twee dames in kokerrokjes stonden te dansen bij de open deuren.
"Wat doen we hier?" zei de generaal in het oor van zijn vriend, die glimlachte.

"We houden een feestje voor de book launch van B," riep de fondsbeheerder boven het gedreun uit. "Kan ik jullie wat anders inschenken?"
"Ik heb wel weer lang genoeg tegen die kop van jou aangekeken," riep de legerleider.
"Doe maar een glaasje wit," zei de filosoof.
"Maladie met de bouzouki zomerbeschutting," zei de fondsbeheerder, weglopend.

De generaal zette zijn handen op zijn knieën en leunde met barse kop voorover, als een reus uit een sprookje. Duiven fladderden af en aan om nootjes uit het grind te pikken.
De filosoof keek hem aan en gaf hem zijn mobieltje. De generaal stond op, liep om de hoek van het gebouw en belde naar huis.

Op het terras stevende een sprankelende dame met glas in de hand op de marginaal filosoof af. Hij zag haar aankomen vanuit zijn ooghoeken. Ook zag hij de knoppen aan de bomen openspringen. Aan de overkant van de binnentuin hing iemand beddengoed op een wasrek. Hij bevond zich in een luwte in de chaos hier, een stille zeepbel waar zo iemand dwars doorheen ging lopen. Niet dat dat erg was, maar hij wilde het nog even uitstellen.

Achter zich hoorde hij de legerleider met zachte basstem woordjes in de telefoon prevelen.

18 maart 2010


Ja, er komt een nieuwe Heren aan.
Even geduld, hij is in de maak.

Valkuilen van de taal.


Wie een beeld wil schetsen van hoe het ergens was, zou er vaak beter aan doen om dat met een piano of een schilderskwast te doen dan met woorden.
Taal is maar een gebrekkig middel. Wil je precies zijn en zeg je te veel, dan haken mensen af, of ze raken van lieverlede de draad kwijt. Schets je een situatie in een paar zinnen, dan leent je beschrijving zich voor meerdere interpretaties.
Het gebrek ligt in de taal zelf besloten, of liever, in het idee dat je met taal een helder beeld kunt geven van de werkelijkheid.

Het is maar de vraag of de lezer hetzelfde beeld heeft bij een woord als de schrijver. Het aardige is echter, dat we ons voortdurend en bij voorkeur van taal bedienen, en daardoor is er een zelfcorrigerende werking. De betekenis van woorden verschuift telkens iets in je hoofd, doordat je denkt: O, hij gebruikt het zo, en zij bedoelt er dat mee. Want woorden worden vaak gebruikt om iets heel exact te omschrijven, maar ze hebben ook een bijklank, door hoe je ze eerder in een bepaalde context hebt gelezen of gehoord, en bewust of onbewust laten mensen die bijklank een grote rol spelen in hun begrip van de tekst.

Een dichteres ontving een prijs en 'bedankte de jury hartgrondig'; een opmerkelijke formulering die je maar zelden hoort. De meeste mensen zullen 'hartgrondig' direct associeren met 'vloeken'. Het heeft daardoor een wat grimmige, verbeten bijklank. Je zou kunnen denken dat de dichteres bedoelde dat het verdorie wel eens tijd werd dat ze met die prijs kwamen.

Omgekeerd zijn we geneigd de beelden waarin we denken, om te zetten in formuleringen om ze 'concreter te maken'. Dat is jammer, want zodra de taal eraan te pas komt, lijkt dat ten koste te gaan van het zuivere oplossingsgerichte denken. De woorden vertroebelen de logica. Als ik een probleem moet oplossen, sluit ik de taal zo lang mogelijk buiten. Ik probeer niet te formuleren maar in beelden te denken.

Een gevaar dat het redeneren in bewoordingen in zich draagt, is dat je eerder geneigd bent normatief te denken, binnen de kaders van de menselijke maat. Je stuurt je gedachten bij naar hoe je vindt dat je hoort te denken. Discussies over normen en waarden verzanden dan ook gauw in holle retoriek. Taal en cultuur zijn nauw verweven; vandaar dat mensen uit andere culturen langs elkaar heen praten. De manier waarop volken taal gebruiken is verweven met hun omstandigheden, hun waarden. Als met taal de waarheid te vinden viel, zouden er evenveel waarheden zijn als volkeren.

[Mevrouw Hoeven schrijft over de gebreken van taal als instrument voor de wetenschap: http://mevrouwhoeven.blogspot.com/2010/03/denken-over-taal.html]

15 maart 2010

Heren. [12]


Er ging nog geen 24 uur overheen voordat het gevreesde telefoontje kwam.

Of de heer Van Agtmael misschien nog even langs wilde komen op het bureau. Even had hij gehoopt dat hij de dans kon ontspringen. Het lag voor de hand, hij was wakker geweest en had zelfs voor het raam gestaan. En ach, wat maakte het ook helemaal uit.

Die ochtend werd hij zich gaandeweg bewust van twee wonderbaarlijke veranderingen.
Ten eerste was zijn reukvermogen versterkt. Hij rook de gekste dingen. As, vuilnis, chloor, koffie. De legerleider droeg een walm van zoete pijptabak met zich mee, een lichte, kruidige lichaamsgeur en ook iets zepigs. Zijn moeder rook gewoon naar Chanel en gesteven lakens, zoals het hoorde. Bregje was nog niet op, of ze was er niet.
Ten tweede merkte hij op straat dat hij iedereen herkende en bij alles een déjà vu had.

"Zal ik meegaan?" vroeg de legerleider.
"Nee, dat wekt een rare indruk. We zijn al zo'n jut en jul."
De generaal perste zijn lippen op elkaar en knikte. "Kido," zei hij beteuterd. De filosoof legde aarzelend een hand op zijn schouder en draaide zich om.

In zijn hoofd klonk zachte jazzmuziek terwijl hij over straat liep. Hij schiep er genoegen in om onverstoorbaar uit de maat te lopen. Zo had hij ook gelopen in dienst, uit de pas. Zijn voeten wierpen lange schaduwen over de stoep. Het zand knerpte onder de leren zolen.
Op een terras zat een hoogleraar kansberekening die hij ooit eens gesproken had op een borrel. De filosoof keek hem kort aan en kneep in het voorbijlopen zijn rechteroog een stukje dicht. De hoogleraar keek hem na met gefronste blik en krakende stoel.

"U hebt naar buiten gekeken tussen twaalf en één," zei de stijve rechercheur. Hij scrolde door zijn aantekeningen. Zijn bril stond schuin op zijn neus, met de poten omhoog naar zijn slapen.
"Ik zei dat ik voor het raam stond," zei de filosoof. "Dat spiegelt nogal, 's nachts, met het licht aan. Je ziet vooral jezelf. Ik keek niet zozeer naar buiten als wel naar binnen." Er hing een overweldigende boenwaslucht.

De rechercheur keek hem van opzij aan.
"Slachtoffer had u aangeklaagd wegens plagiaat."
De filosoof hield zijn hoofd en gezicht zo stil als hij maar kon. Hij knipperde niet. Hij hield het lang vol.

Toen hij het politiebureau uit liep, maakte hij in gedachten een radslag over de drempel.

Elders in de stad, in een kelder, rolde een patholoog-anatoom met een klap een lange la dicht.

11 maart 2010

Heren. [11]


Nevel trok op uit de gracht. De stoeptegels lagen glinsterend in de ochtendzon. Op de trap naar de monumentale voordeur van het grachtenpand van de familie Van Agtmael klonken schurende voetstappen. Een hand schoof piepend over de leuning van weelderig krullend smeedijzer.

Ergens in huis liep de marginaal filosoof snuivend over de trappen met zijn regenjas aan. Hij stak zijn neus om de hoek van de vertrekken en knipte hier en daar een licht uit dat zijn huisgenoten hadden aangelaten, onderwijl piekerend over Bregje. Ze trok de laatste dagen nogal veel met Arthur op, vond hij.

In werkelijkheid was er niet zo heel veel gaande tussen de afvallige legerleider en het bootvarende meisje, dat nu haar domicilie had in hetzelfde huis, dat nochtans heel groot was en waar je 's avonds, zoekend naar een zekere kamer, heel goed kon verdwalen. Jawel, ze waren een keer in bed beland. Hij had haar mee uit eten genomen, en goed, zij vond hem aantrekkelijk, zoals meisjes soms oudere mannen aantrekkelijk kunnen vinden. Het was misschien zijn zelfverzekerdheid; ze kon er niet precies de vinger op leggen.
Maar hij had ook iets ongrijpbaars, net als zijn vriend de filosoof, een vaagheid waarbij ze zich wat unheimisch voelde. En waar Arthur was, was Gerard nooit ver uit de buurt.

Toen ze die ochtend de woonkamer binnenkwam stonden ze naast elkaar uit het raam te kijken.
"Is er iets te zien?" vroeg ze.
De legerleider keek om en wees met zijn hoofd naar buiten. "Er is er een opgevist uit de gracht."
"Een wat?"
Ze trad naderbij.
"Een mens."
In de keuken stond Martha op kousenvoeten koffie te zetten. Bregje hoorde haar zachtjes zingen: "Moeder, der staat een vrijer aan de deur/Labedie labeda labedonia."

"Onze huisbezoeken zijn puur routinematig," zei de stijve rechercheur. "Wij gaan de deuren langs; dat wil zeggen, van de percelen waarvandaan men vermoedelijk zicht had op het misdrijf. En dan leggen wij de mensen een aantal vragen voor."
"Hoe weet u dat er sprake is van een misdrijf?" vroeg de legerleider.
"Er zijn sporen gevonden op het lichaam die in die richting wijzen."
"En nu wilt u weten of er mensen zijn die iets hebben gezien," begreep Bregje.

De stijve rechercheur knikte kort. Hij haalde een plat doosje uit zijn jaszak, klapte het open, kneep en frommelde, en als bij toverslag verscheen er midden in de kamer, tussen hen in, een driedimensionaal beeld van een gestalte op een witte tafel. Het was de Baardman.
"De man moet overleden zijn tussen twaalf en één uur in de nacht van donderdag op vrijdag jongstleden." Hij sprak zakelijk, neutraal, onbewogen.
De marginaal filosoof keek de legerleider aan. De legerleider keek naar Bregje. Voor het raam vloog een meeuw langs met een slap stuk stokbrood in zijn snavel.

Terwijl de mond van de stijve rechercheur op gedempte toon verder praatte, klonk er in de oren van de filosoof een zacht geruis. Hij voelde wind tussen zijn gespreide vingers door waaien en zag hoe het gezelschap zich van hem verwijderde tot hij op hen neerkeek van een hoogte ver boven het plafond van de kamer. De anderen leken niet te merken dat hij niet meer bij hen stond. Glimlachend keek hij van bovenaf toe hoe het gesprek zich ontspon terwijl de legerleider omzichtig zijn hand om de rug van Bregje schoof en Martha zich bij hen voegde met een dienblad vol koffie.
De zon scheen naar binnen en tekende een rechthoek om hen heen. Zoals ze opgesteld stonden bij het kolenfornuis, leken ze een oud-Hollands meesterwerk uit te beelden vol weidse gebaren, badend in licht.

5 maart 2010

Heren. [10]


"Kijk," zei de afvallige legerleider, "jij bent een ander type dan ik. Jij hebt je eigen wereld."
Ze zaten aan de keukentafel met de laptop binnen handbereik. De filosoof deed of hij typte, want dan kon hij beter praten. Hij keek de ander vluchtig aan.
"Ik luister."

De legerleider opende z'n mond en bracht beide handen omhoog met de handpalmen naar boven gericht. Hij zuchtte, liet ze weer zakken en keek uit het raam, waar de avond alweer gevallen was. "Jij kunt schrijven. Je doet dat graag, de wereld beschrijven zoals jij hem ziet." De filosoof rammelde erop los.
"Als ik schrijf, komt er alleen maar ambtelijke taal uit."
"Jij bent een generaal. Van jou wordt een formele stijl verwacht."
De legerleider legde een pakje sigaretten op de rand van de tafel, sloeg het omhoog met de rug van zijn hand en ving het na een salto op.
"Generaal b.d.," zei hij.

De deur knerpte. Martha kwam binnen. De legerleider stond op.
"Martha."
"Hallo, Arthur."
Hij pakte haar hand, bracht die omhoog en leidde haar naar de bank achter de tafel in de oude keuken, alsof ze gedanst hadden. Ze kreeg er een kleur van.
"Dag, mam." De filosoof tikte door zonder op te kijken.

"Jongens, ik ben nog steeds mijn sleutels kwijt. Heeft een van jullie ze niet? Ik heb overal gekeken."
Ze keken elkaar aan. De legerleider klopte werktuiglijk op zijn borst en broekzakken. De filosoof typte door.
"Wat wil je drinken, Martha?"
"Een sherrytje."
Hij stond op, schonk een glas in en zette het voor haar neer.
"Ik hoop dat jullie voor me zorgen als ik het niet meer kan."
De filosoof keek op, eerst naar haar, toen naar zijn vriend, die een sigaret opstak. Die keek terug, blies uit, knikte en zei: "Bier?"

"Ze takelt af," zei de filosoof even later. Het glas sherry stond er nog, onaangeroerd.
De legerleider had zijn voeten op de keukentafel gelegd. Bregje stond tegen de vensterbank geleund met een flesje bier naast zich.
"Heb je die sleutel nog voor me gekopieerd?" vroeg ze.
De filosoof stond op en woelde in beide zakken. Hij haalde twee sleutelbossen tevoorschijn en legde ze op tafel, gevolgd door een elastiekje, een tandenstoker, een propje zilverpapier en een puntgave, nieuwe sleutel.

3 maart 2010

Heren. [9]


Zachtjes bolden de gordijnen op. Stof dwarrelde in het licht, even. Wie goed luisterde, hoorde zwaar gesnuif met lange tussenpozen van stilte.

De marginaal filosoof zat in de tram, waar het druk en benauwd was. Zijn lippen en handen gloeiden. Het voelde alsof ze tot groteske proporties waren opgezwollen. De reizigers hotsten en botsten mee terwijl de tram een paar wilde bochten maakte en abrupt tot stilstand kwam. Hij ritste zijn jas open en stond op.

Het was nog een paar haltes lopen naar huis. Voor een vervallen blok huizen stond een auto op de stoep geparkeerd waar hij omheen moest. In de open achterbak zaten twee sjofele mannen met petjes op en een fles bier in de hand. Om hen heen stonden nog vijf van zulke mannen. Eentje zat in een rolstoel.
"Hé, daar heb je de wijsgeer."
Daar had je het.
De filosoof draaide zich half om en glimlachte met tegenzin. Een muis rende door een open voordeur naar buiten en verdween in een put.

Opeens werd hij de Baardman gewaar die tussen hen stond. Hij droeg een vettige waxjas. Een sjekkie hing in zijn mondhoek. Hij kneep z'n ogen dicht tegen de rook. Tergend langzaam liep de baard op hem toe, als in een western.

De filosoof draaide z'n bovenlijf naar opzij om uit te halen voor een ferme kaakslag. Het zweet brak hem uit. Nu vloog de gebalde vuist naar voren, richting de baard, maar ver kwam hij niet. Naarmate de arm vorderde, werd alles vertraagd. Het was alsof hij door transparante stroop heen moest. Tegen de tijd dat hij het gezicht bereikte, was alle kracht verdwenen.

De ogen van de Baardman rolden weg en zijn gezicht maakte plaats voor de fraaie, jongensachtige trekken van Bregje, die over hem heen gebogen stond.

"Lag je te dromen?"
De filosoof knikte. Hij keek rond. De zon kierde door de gordijnen.
"We gaan zo eten. Gebakken aardappeltjes."
Bregje keek hem lachend aan. Er vielen kuiltjes in haar wangen.
"Word maar even wakker," zei ze, en ze heupwiegde weg.

2 maart 2010

Aan niets denken.


Het is een leeg, wit vel zonder het papier, een pasgelapt raam met uitzicht op een blinde muur. Het is een imploderen van in zichzelf gekeerde, gestolde concentratie. Het is het statische besef dat de tijd stilstaat, het gevoel in een foto te zijn vastgelegd. Het is een geluidloos, bewegingloos stationair draaiende motor onderweg naar jezelf, hier, in het heden.
Het is het moment dat je niet op een naam kunt komen, een nies die niet komt, een eeuwige val, een oneindig vertraagde landing in een waterbed. Het is de inertie, het ingesneeuwd zijn, het is scheel kijken met een prop in je mond.
Het is het uitzicht vanaf de bodem van het bad, door het wateroppervlak, op het beregende dakraam.

28 februari 2010

Heren. [8]


Buiten floot een merel.

De marginaal filosoof keek vanuit een Chesterfield-fauteuil naar de afvallige legerleider, die achter de computer zat in de studeerkamer. Hij luisterde naar het gerammel op het toetsenbord en het borrelende geluid van het hemelwater in de goot. Beneden stond Bregje haar boot leeg te hozen met een doorgeknipte spafles. De regen vormde belletjes in de gracht.

"Denk je dat ze op je valt?" vroeg de filosoof.
De legerleider keek niet op van zijn scherm. Zijn ogen joegen heen en weer over de regels.
"Wat denk jij?"
De filosoof trok aan zijn sigaar en haalde zijn schouders op.
"Ik heb geen kaas gegeten van de vrouwelijke psyche."
Hij keek in het spionnetje, waarin hij het bootvarende meisje net kon zien. Ze stond rechtop in de boot met haar capuchon op en veegde haar beslagen bril schoon aan een slip van haar T-shirt.
"Maar jij bent een mannelijke man. Ik vraag je dit," en hij keek hem aan met een ongeruste en tegelijk innige blik, "vanwege onze bijzondere…"
De legerleider draaide zich naar hem toe en zette zijn handen op z'n knieën.
"Relatie."
De filosoof keek een beetje verslagen. Zijn vriend perste de lippen op elkaar waardoor z'n snorretje vooruitstak, en knikte.

De deur piepte. Martha kwam binnen.
"Heeft iemand mijn sleutels gezien?"
Ze schudden getweeën van nee. Ze verdween weer.

De filosoof legde zijn sigaar neer en liep naar het raam. Beneden was Bregje bezig een canvas dekzeil over de boot te trekken. Hij keek haar op de rug, maar ze draaide zich direct om en zwaaide. Hij glimlachte terug.
Achter hem was de legerleider een betoog af aan het steken over iets wat een schande was en rechtgezet diende te worden. Hij snoerde hem met een kort handgebaar de mond. Daarna knipte hij het licht uit en liep weg. Op de gang hoorde hij zijn moeder in het voorbijgaan prevelen: "Heilige Antonius, beste vrind, maak dat ik mijn sleutels vind."

25 februari 2010


Oud.

In een ver verleden had ik een kortstondige relatie met een meisje uit een ander land. Ik was verliefd, zij maakte het uit, en een lange periode van liefdesverdriet brak aan.
Het meisje schreef een column in een blad of krant, die enige weken na publicatie op internet te vinden was. Ik sprak de taal niet, maar kon hier en daar de strekking wel volgen. Na enkele maanden besprak ze in een van haar stukjes het verlangen door een zekere acteur in haar nek gekriebeld te worden terwijl hij haar zacht in zijn moedertaal zou toespreken, juist omdat zij die weer niet verstond. De acteur speelde een rol in de enige film die zij en ik samen bezochten en was in die periode een ster in opkomst.

Het is kinderlijk, maar je denkt dan onwillekeurig: Zo'n type man had ik dus moeten zijn, dan was het goedgekomen. Ik kon me wel in haar fantasie verplaatsen gezien zijn schilderachtige kop en immer schorre tenorstem en voelde dus enige fictieve jaloezie jegens deze man, die waarschijnlijk nooit een glimp van haar had opgevangen.

Ik ga niet vaak naar de film. Gisteren zag ik voor het eerst sinds lange tijd de acteur weer in een talkshow. Als aankondiging werd een foto getoond. Hij was er niet op vooruitgegaan, vond ik; zijn fraaie hoofd was opgezwollen, wat hem iets belegens gaf. Maar toen ik hem in levenden lijve zag, viel het me weer reuze mee. Bewegend, grijnzend, pratend was hij gewoon weer de man met die ongrijpbare flair waar je graag naar keek.
Er lijkt dus iets aan de hand te zijn met stilstaand beeld en het verouderende lichaam.

Ik vermoed dat de acteur ongeveer mijn leeftijd heeft, omdat ik bij mezelf soms hetzelfde effect zie. Bewegend is er niet zoveel aan de hand, maar van mijn verschijning op een foto schrik ik vaak. Maar je hoort wel vaker zeggen: Zo zie ik er helemaal niet uit. Terwijl fotografie niets anders hoort te kunnen tonen dan de waarheid. Klopt dit wel?

In sommige niet-westerse culturen zijn mensen er niet van gediend als je ze wilt fotograferen. De camera zou hun ziel vastleggen en daardoor stelen. Het licht is op een foto vaak heel anders dan je je herinnert. Dat heeft natuurlijk alles te maken met sluitertijd en diafragma. Een sluiter is geen oog. Binnen in de camera zit papier, in ons hoofd zitten hersenen. Wij interpreteren direct alles wat we zien, de camera is een weergaveapparaat. En om de camera zitten handen, bediend door hersenen die sterk geneigd zijn om alles te stileren.

24 februari 2010

Op de hoek van de straat staat een kerel in een lange jas druk te gebaren tegen voorbijgangers. Hij heeft een ongeschoren gezicht, een schorre stem en wallen onder z'n ogen. Zijn hals doet denken aan een plantenstengel die het gewicht van zijn beweeglijke hoofd maar net kan dragen. Bij z'n voeten staat een aktekoffertje dat hij telkens omschopt en weer overeind zet. Door zijn ratelende dictie is hij alleen verstaanbaar als je zijn woorden opneemt en vertraagd afspeelt.

In het statige gebouw waar hij voor staat, moet jij zo een toespraak houden. Je haast je de trappen op. Boven in de hal ben je je briefje met aantekeningen kwijt dat in je binnenzak zat. Je rommelt en klopt, trekt je jas uit en schudt hem leeg op de grond, stampvoet en vloekt iedereen stijf. Dan komt de man op de hoek van de straat ermee aandragen, onverstaanbaar roepend. Je trekt het uit z'n handen en loopt het podium op, net op tijd, en je schittert.

23 februari 2010


Heren. [7]

Men moet een beetje weten te leven, en nu zijn huishouden onverwachts was aangewassen tot een kleine sitcom-bezetting, besloot de marginaal filosoof om voor dag en dauw op te staan om croissantjes te halen. Daarom liep hij door een lege, ijzige straat naar de dure bakker verderop waar je kon gaan zitten en een latte macchiato bestellen, maar ook boeken en oud servies kopen of internetten. Het was er op dit uur druk met kantoorgangers.
"Mag ik een fijn volkoren en víer croissantjes," zei hij, met een hoge uitschieter bij vier. Niet dat ze hier zijn thuissituatie kenden, maar het klonk ongewoon veel. De bakkersjongen was een student met permanent spottende ogen.
"Roomboter of gewoon?"
"Roomboter."
"Duur hoor," zei de student. "Heb je wel centjes?"
De marginaal filosoof glimlachte flauw, kreeg zijn croissantjes, betaalde zeven euro en toog monter huiswaarts, waar zich links en rechts al wat begon te roeren.

"Nondeju, filosoof," riep de afvallige legerleider uit toen ze met z'n allen rond de keukentafel zaten, "wat een belachelijk lekkere croissantjes, if I may say so. Dang! Waar haal je die?"
Bregje zat als een ineengedoken vogeltje in haar slaap-T-shirt ingeklemd tussen de twee heren. Ze schoot met volle mond in de lach. Knapperige kruimeltjes vlogen over tafel.
"Bij De Bathyscaaf," zei Martha, die stond te wachten bij de pruttelende percolator.
"Ja."
"Ah."

De eerste zonnestralen wierpen gele vlakken op de vloer toen de legerleider met zijn lange jas aan de keuken in liep. Bregje stond in de hal.
"Wij gaan een wandeling maken. Misschien even een lunch, ergens."
De filosoof zat nog achter zijn krant en koffie. Martha veegde de kruimels van tafel met een stoffer. Hij bracht de kop naar zijn mond en stak zijn hand op.

Ook rond het lunchuur was het druk in De Bathyscaaf.
De legerleider kwam bestellen terwijl Bregje een tafeltje zocht.
"Twee croissants met kaas en twee spa rood."
"Croissan-Ts," zei de student. "De T spreek je uit."
De legerleider staarde hem aan.
De student staarde terug.
De legerleider bleef staren. Zijn wat droevige gezicht kreeg iets hards zonder dat de uitdrukking echt veranderde. Het geroezemoes om hen heen verstomde. De generaal stond roerloos als een standbeeld, een meter van de jongen af, die onmogelijk meer weg kon kijken. Alles sprak uit deze ogen, al het leed dat ze hadden gezien, de woede, de bombardementen van ettelijke decennia, van Libanon tot Afghanistan, dat alles vlamde op achter de twee hellepoorten in het bestek van een paar seconden.
Toen verzachtte zijn blik.
"En twee kroketten," zei hij.
De student wankelde achteruit en maakte zich fluks uit de voeten.

17 februari 2010


Heren. [6]


De marginaal filosoof stond voor het raam en tuurde door zijn spiegelbeeld heen de nacht in. Het was zowaar weer gaan sneeuwen. De witte deken beneden gaf iets spookachtig blauws aan het lantaarnlicht. Er was geen mens op straat, en ook binnen was iedereen naar bed behalve hij. Dit was het mooiste moment van de dag vond hij, het uur tussen twaalf en één. Op dat uur voor het raam te staan met een glas whisky.

Op de achtergrond zong Yves Montand. Boven klonk toch nog gekraak. Zijn moeder kwam binnen.

"Ben je nog op?"
De filosoof glimlachte. "Dit is het mooiste uur van de dag."
Z'n moeder vertrok haar gezicht. "Niet als je in bed ligt en de slaap niet kunt vatten."
"Wil je wat drinken?"
"Een glaasje sherry."

Hij liep naar de kast, schonk een glas in en reikte het aan.
"Dank je wel, Joop."
Met opgetrokken schouders, staand in haar nachtpon en duster, hief ze nauwelijks zichtbaar het glas en nam een slokje.
"Papa heette Joop. Ik ben Gerard," zei hij rustig.
Ze keek hem aan, streek zich over de achterbenen en ging op de bank zitten.
"O ja."

Ze staarde met gebogen hoofd naar haar glas, een groene roemer. "Deze glazen hebben we nog gekocht toen we in Leerdam waren." Ze keek op. "Weet je nog, Joop?"
De marginaal filosoof keek haar aan.
Ze keek terug met een aanhankelijke lach op haar gezicht.
"Ja," zei hij.

Hij liep op haar toe. Ze zette haar glas op tafel. Even leek het alsof ze elkaar gingen omhelzen. Toen legde hij een arm op haar rug en leidde haar met een kalme quickstep de kamer door.

Toen Yves Montand uitgezongen was en een vrouwenstem hem afkondigde, kneep ze hem zacht in z'n schouder.
"Ik ga weer naar boven. Kom je zo?"
"Ja, zo."

De trap kraakte. Hij ging weer voor het raam staan. Het sneeuwde inmiddels dikke vlokken.

10 februari 2010


Heren. [5]

Iedereen had zo z'n taak in dit ondermaanse, en de zijne was om mensen de ogen te openen voor het wonderlijke van dit leven, zo zag de marginaal filosoof dat. Om ze te laten inzien dat er niet één betonnen werkelijkheid was, maar evenzovele zienswijzen als er mensen waren.

Ze zaten in de boot van Bregje, die hun een lift had aangeboden naar het huis van de filosoof, dat aan de gracht stond. Voor op de boeg was een bezemsteel in een stalen houder geplaatst, waaraan een plastic kampeerlamp was vastgetaped. De schemering daalde; de strook blauwe lucht boven de kade werd al smaller. De populieren wierpen lange schaduwen over het water, waaruit een zilte lucht opsteeg. Een wolk van meeuwen zwermde achter een binnenvaartschip aan.

In de punt van de boeg lag de afvallige legerleider met zijn hoofd op een kussen te wiegen, starend naar de ondergaande zon. Nooit kon je hem betrappen op een beweging, die zon, en toch zag hij hem met de minuut zakken. Hij had alles achter zich gelaten; het leger, zijn status, zijn dierbaren en nu zelfs zijn huis in de stad, en het voelde als een bevrijding.

'Het hele punt is, ik weet dus dingen. Ze zijn als de dood dat ik de vuile was buitenhang, en daarom word ik gevolgd, afgetapt, you name it. Als ik uit het raam kijk, staat daar zo'n ventje.'
De filosoof keek of er aan de oever mannen in regenjassen meeholden.
'Wat ik wil, is een tijdje onderduiken.' Hij keek de filosoof verwachtingsvol aan. Vijf tellen zei niemand iets.

'Best, blijf zolang als je wilt. Ik zal m'n moeder inlichten.'
'Je moeder?' Bregje keek hem aan.
'Ze woont op de bovenverdieping. Het hele pand is van de familie.'
'Dus je moeder woont bij je in huis.'
'Ja.'
'Oké.'

Bregje keek geamuseerd naar de twee heren met wie ze samen kwam te wonen. Eerder die dag had de marginaal filosoof ook haar een plek aangeboden. Ze had al een half jaar geen vast onderkomen en sliep zelfs af en toe in haar boot, maar dat was niet bevallen. 's Nachts renden de ratten over het dekzeil.

Tot haar verbazing liet hij aanmeren bij een 17e-eeuws pand dat licht uit het lood hing. Ze kantelde de motor voorover, streek het haar uit haar ogen en keek omhoog. Ze zouden op elkaars schouders moeten klimmen om de kade op te komen.

'Alle mensen, wat gezellig,' zei de moeder van de filosoof, een vrolijk ogende dame met een permanentje en een grijs wollen jurkje. Ze keek Bregje aan, die zich zo snel niet kon herinneren hoe ze binnen waren gekomen. Ze zaten aan tafel in een monumentale keuken met een kolenfornuis en originele 17e-eeuwse tegeltjes.

Even later speelde de afvallige legerleider zachtjes op een accordeon terwijl Martha, 'geen mevrouw, alsjeblieft', met een bibberstem meeneuriede. De rieten stoelen kraakten als je ging verzitten. Het rook er naar lampolie en groene zeep. Bregje staarde uit het raam naar de daken onder de rode avondlucht en merkte dat ze zich voor het eerst sinds tijden onverklaarbaar gelukkig voelde.

8 februari 2010


Heren. [4]

'Het is allemaal leuk en aardig,' zei de afvallige legerleider achteruitleunend, 'maar als puntje bij paaltje komt, ben je opeens geen asset meer. En dan laten ze je keihard vallen, mark my words.' Hij stampte met zijn wijsvinger op tafel. Ze zaten gedrieën in café-restaurant De Walvisch, hij, de marginaal filosoof en het bootvarende meisje Bregje. Buiten woedde een maartse bui. Een enkele voetganger holde naar een afdakje. Ze zaten aan een tafeltje bij het raam en staarden naar buiten, wat het praten vergemakkelijkte. 'De beste gesprekken heb je als je bij het raam zit,' mijmerde hij, 'of in bed met het licht uit. Of bij het afwassen.'
In het café was het druk en rumoerig, en het rook er naar natte jassen. Af en toe kwamen luidruchtige mannen met corduroy broeken en lamswollen truien een gesprek aanknopen met Bregje. De afvallige legerleider serveerde ze dan met een enkel woord af.

'Vinden jullie,' sprak de marginaal filosoof , 'dat je van plagiaat beticht kunt worden als je iemand parafraseert?' Hij had bij het stellen van de vraag naar zijn lege bierglas gestaard en keek nu op. Bregje en de legerleider keken hem aan.
'Hoe parafraseert, wat parafraseert?' vroeg de legerleider scherp.
De marginaal filosoof nam een denkbeeldige slok uit zijn lege glas en zei: 'Ik heb dus een weblog waar ik stukjes op schrijf. Nu las ik een keer iets boeiends en dat heb ik zo'n beetje geknipt en geplakt en herschreven. Daar schuilt toch geen kwaad in?'
'Waar ging het over?'
'Over haat, en ergernis.'
'Ah. Altijd goed, op zichzelf.'
De marginaal filosoof en Bregje keken elkaar aan.

De afvallige legerleider pakte hun drie glazen en stond op. Door het rumoer klonk een luid 'pardon' dat zich langzaam maar zeker in hun richting verplaatste. De filosoof keek op.
Daar drong zich iemand door de menigte en langs de legerleider, die bijna zijn glazen verloor. Het was de baardman. Uit zijn jaszak stak een half stokbrood.
'Daar zit die zogenaamde filosoof zowaar in het café praatjes te verkopen,' riep hij luidkeels, 'maar hij heeft het allemaal van mij gestolen.' De gesprekken verstomden. 'Er zit hier een dief, mensen.'

De legerleider zette de glazen op de tap, stak drie vingers op naar de bardame, liep terug en sprong in één vloeiende beweging op de tafel. Bregje viel haast van haar stoel.

'Nu ik toch jullie aandacht heb, als het ware,' baste hij naar de verbouwereerde clientèle, nog anderhalf maal zo luid als de baardman, 'wil ik even een lans breken voor mijn vriend de filosoof. Mind you, we zijn het niet altijd eens.' Hij wachtte een tel en wierp een dierbare blik naar beneden. 'Maar een dief is hij zeker niet.'
Iemand begon te klappen. De baardman opende zijn mond, maar zijn stem verdronk in het losbarstend applaus. De bardame kwam intussen aanlopen met drie glazen bier.
'Anyway,' riep de legerleider zodra het rumoer afnam, 'we willen jullie graag laten delen in de opbrengst. Misschien wil de bardame zo goed zijn om de bel te luiden.' Andermaal ging er gejuich op.
De marginaal filosoof keek om zich heen, maar de baardman was nergens meer te bekennen.

7 februari 2010


Heren. [3]

Op zijn akkertje liep de marginaal filosoof naar huis. De afvallige legerleider lag nog altijd te slapen. Vanonder zijn getrimde grijze snorretje klonk bescheiden gesnurk. Eén schouder lag bloot. Boven de oksel trilde een spier, alsof er een beestje in zat dat eruit wilde.
Met zijn jas aan zette de filosoof koffie en maakte toast, dekte de tafel en schreef een briefje. De deur trok hij met een zachte klik in het slot.

In de middagzon kuierde hij over de stenen. Hij hoefde nergens heen en wilde niets anders dan dit, kuieren, om zich heen kijken en zijn gedachten de vrije loop laten. Niemand wachtte op hem, niemand vreesde zijn komst, hij had op dat moment ten hemel opgenomen kunnen worden en alles was goed geweest. Op straat rook het naar warme wafels. Van opzij kwam een gestalte naderbij.

'Kijk eens wie we daar hebben' hijgde de man vanuit zijn lange zwarte baard. Hij haalde een geknakt stokbrood tevoorschijn en sloeg hem ermee tegen zijn hoofd. Een wolk van meel dwarrelde voor zijn ogen. Met twee handen weerde hij af, en ineengedoken zwalkte hij weg van de klapwiekende malloot. Zijn oor suisde en gloeide. 'Jij hebt nog wat van me te goed, vriend,' gilde de baardman. Het stokbrood was nu gehalveerd. Vervaarlijk zoefde het langs zijn neus.

Plotseling waren daar weer die plateauzolen van lucht. Hij schoof met een ruk opzij, rechtte zijn rug, knipperde traag met zijn ogen en steeg op. 'Margarinefilosoof!' klonk het onder hem. Pas op zo'n tien meter hoogte keek hij omlaag naar zijn belager, die zijn stokbrood had laten vallen en stil naar boven staarde. Hij was de enige; om hem heen sjokten de lui indifferent door de winkelstraat.

De wind sneed in zijn gezicht, zijn ogen traanden. Hij ging nog steeds omhoog, maar langzamer. De uitdrukkingen van de mensen beneden bleven op onverklaarbare wijze zichtbaar, ook zonder dat hij omlaag keek. Verderop voer een meisje in een motorboot over het brede water. De boot deinde hevig, maar ze was zichtbaar in haar element. Ze nam een laatste trek van een sigaret en wierp die achteloos terzijde.
De marginaal filosoof keek een tijdje naar haar, glimlachend met zijn betraand gezicht, en daalde toen onvoelbaar zacht neer in de boot, op een bankje schuin voor haar. Ze leunde wat naar opzij om langs hem te kunnen kijken. Hij bezat de gave om in der mensen nabijheid te zijn zonder dat ze al te veel acht op hem sloegen of aan zijn aanwezigheid moesten wennen. Hij was er, en het leek volkomen vanzelfsprekend dat hij commentaar leverde op hun doen en laten.

4 februari 2010


Heren. [2]

De rechter had de helblauwste ogen die hij ooit had gezien, rossig-grijze wenkbrauwen en een kwetsbaar bleke huid. Hij had vouwen in zijn wangen en rook naar pepermunt, als een drogist. Als iemand die het beste van zichzelf eist, en daarmee van anderen. Hij keek de marginaal filosoof indringend aan. 'U bent zich ervan bewust dat u een strafbaar feit hebt gepleegd?'

Het was voor het eerst dat de rechter hem direct aansprak. Hij wierp een blik op de advocaat en bladerde snuivend door het dossier, alsof hij geen antwoord verwachtte.

'Dit kan maanden gaan duren,' zei de advocaat terwijl hij zijn koffer dichtklapte. De marginaal filosoof had zijn regenjas aan en duwde de glazen deur voor hem open.
'Maar het gaat niet slecht. Ik zie ruimte voor winst.'

Ze liepen door de galmende gang waar de standbeelden met blinde ogen naar buiten staarden. De zon scheen door de hoge deuren op het marmer. Stapelwolken lagen roerloos op een smalle reep blauwe lucht boven de stad. De marginaal filosoof had het gevoel dat hij een paar centimeter boven de grond zweefde en zich, als hij er iets van wilskracht in legde, kon afzetten en wegvliegen waarheen hij maar wilde, met wapperende jaspanden. De advocaat zou rechtdoor het plein over lopen zonder nog acht op hem te slaan.

'Waar ligt de grens tussen plagiaat en parafraseren?' zei hij, recht voor zich uit kijkend. Maar er kwam geen antwoord. Toen hij stilstond en omkeek, was de advocaat werkelijk verdwenen. Er stond alleen een jongen met een gitaar die hem vriendelijk toelachte, hopend op geld.

3 februari 2010


Heren.[1]

De marginaal filosoof was met de afvallige legerleider naar het café geweest en na sluitingstijd hadden ze nog urenlang bij hem thuis zitten bomen, onderwijl sigaren rokend, wat in de kroeg niet ging en tenslotte was de wodkafles er ook beter binnen handbereik.

Nu zat hij op een terrasje een beetje uit te wasemen, zoals hij dat noemde. Op ieder tafeltje stonden plantenstekken in spaflesjes. Hij dronk zijn koffie op. Zijn vingers riekten nog een beetje naar rook. Z'n jas had hij aangehouden, want het voorjaarszonnetje had nog niet veel kracht. Zo gezeten in zijn jas op de ijzeren terrasstoel te midden van alle commotie op het plein vormde hij een rustpunt, een middelpunt waar alles omheen draaide en golfde, en er welde een rijmpje in hem op:

'De landverrader en de dief
Die hadden elkander lief.'

Hij grijnsde. De afvallige legerleider zou nog wel in bed liggen. Hij ook, in een ander leven.

Maar dat gaf niets, hij kon zich in tweeën delen. Zijn geest had hij geparkeerd in een vredige donzen slaap en zijn lichaam zou zo meteen de rechtbank in lopen. Hij was aangeklaagd wegens plagiaat; had iets geschreven wat niet mocht, of iemands gedachtengoed geleend, wist hij veel. Hij zou het onbewogen aanhoren terwijl buiten de zon ieders gezicht en hart verwarmde die het maar voelen wilde.

1 februari 2010


Ergernis en haat

Vorige week schreef ik één alinea over haat. Ik betoogde dat haat meer uit jezelf voortkomt dan uit het gehate.

Iemand wiens oordeel ik belangrijk vind, wijst me erop dat het Germaanse woord haten concreter vervolgen betekent en dat het dus wel degelijk betrekking heeft op een medemens die in de ogen van de hater een bedreiging vormt. Is hier sprake van een misverstand? Ik heb me op glad ijs begeven, merk ik, met een stukje dat bedoeld was als onschuldige constatering van hoe iets psychologisch werkt.

In de trein spreek ik een Marokkaanse jongen van een jaar of 16 die terloops te kennen geeft homo's te haten, als om zichzelf te introduceren. 'Ik ben een rapper. Ik haat homo's.' Ik reageer niet en heb daar later spijt van.

De volgende dag lees ik dat Geert Mak dit jaar zal spreken bij de herdenking van de Februaristaking. Mak zegt: 'Het kwade zit in ieder mens, inclusief vreemdelingenhaat, lafheid en gemakzucht, en dat soort patronen zullen zich herhalen. Daar moeten we alert op blijven.'

Nu pas heb ik door dat je het verkeerd kunt opvatten wat ik heb geschreven. Natuurlijk moet je echte haat, kwaadaardige haat jegens bevolkingsgroepen, niet bagatelliseren. Maar ik heb haat gebruikt als verzamelnaam voor begrippen als ergernis, boosheid, boos zijn op je moeder die zeurt of je computer die vastloopt. Ik ben beïnvloed door scholieren die de bus missen en uitroepen: Ik haat dit.

Tijd voor een alinea over de valkuilen van de taal.

31 januari 2010


Kwaaiepuberrap

Doe het dan
Zeg het dan
Ik wor der zo beroerd van
Zit toch niet zo stom te doen
Alsof jenutnie hendele kan
Denk je daknie doorheb hoe je over me denkt
Hoe je zwallukt en zwenkt
Wees dan liever oprecht
En wees een keertje echt
Kep liever dajje zulke dingen recht in m'n gezicht zegt
Dat misprijzende van jou daar kan ik heel slecht tegen
Je zou het liefste alles onder de mat willen vegen
En doorgaan met je leven of er niks aan de hand is
Weet je dat lullige van jou dat irriteert me gigantisch
Je gaat nooit de deur uit voor je huisje aan kant is
Wat zit je daar nou

Doe het dan
Zeg het dan
Ik word er zo gestoord van
Zit toch niet zo maf te doen
Denk je daknie weet dajeje schaamt voor mij
Een leven als het jouwe snie geschikt voor mij
Hou je mond maar dicht want waje zegt worknie blij van
Heb je dannie door dat dittutnie is voor mij dan
Ik word er zo beroerd van man
Wat ben je van plan dan
Ik wor der zo droevig van
Bekijk jezelf es in de spiegel man
Als ik cool opzoek int woordenboek staat er zeker niet je vader
En hou nou maar je mond want je maakt malleen maar kwader
Als de bank morgen beroofd wordt ben jij zeker niet de dader
Wat zit je daar nou

Doe het dan
Zeg het dan
Ik word er furieus van
Wat zit je daar nou lauw te doen
Ik heb bijna met jou te doen
Maar net nie helemaal
Je bent zo doorsnee jij man niet normaal
Je zet jezelluf voor paal
En wat wor je trouwens kaal
Wat zit je daar nou
Ach man wat zit je daar nou dom te doen
Wat zit je daar nou

29 januari 2010


Bekken trekken.

Het verdient aanbeveling iedere dag enkele minuten voor de spiegel bekken te trekken. Dit sterkt de aangezichtsspieren en schept een band met het lichaam. Te veel mensen vertrouwen puur en alleen op hun verstand, en veronachtzamen daarmee de emoties en fysieke reacties, alsook de voeling met hun stoffelijk omhulsel. Voor die band is het belangrijk om regelmatig spierspanning te voelen en de fijne motoriek te oefenen.

28 januari 2010

Een oude vriendin komt op bezoek. Zij is zeer dik geworden en draagt een lange, wijde jas. Vanonder de jas komt een vreemdsoortig muziekinstrument vandaan dat door de kamer zweeft en uit zichzelf begint te spelen. Het vormt zowaar een heel orkest, met een tuba en een strijkgedeelte. Ik denk aan de buren, want het is al laat. Net als ik mijn mond open, vouwt de vriendin het instrument op tot een klein pakketje en bergt het weer op. Ze knikt zwijgend. 'Leuk voor een feestje,' zeg ik. Ik moet haar iets te drinken aanbieden, maar vermoed dat er niets in huis is.
Ze legt haar hand heel even op mijn schouder. 'Het was goed je te zien,' zegt ze, en ze vertrekt. Ik bedenk dat ik haar naam vergeten ben.

27 januari 2010


Tips voor een betere nachtrust [2].

Iedereen kent het, je droomt iets heel leuks en beseft opeens vaag dat je aan het dromen bent, en dat je het straks niet mee kunt nemen naar de echte wereld. Als kind was ik ervan overtuigd dat er een manier moest zijn om dat uit het zand opgegraven oude blik vol dropsleutels nog steeds aan mijn borst geklemd te hebben als ik straks de deken op m'n benen voelde liggen en het kussen onder m'n hoofd. De grens tussen waken en slapen heeft iets magisch. Zo wilde ik al even graag bewust het moment bijwonen dat ik 's avonds insliep, maar het eigene eraan is juist dat je je daar nooit bewust van bent. Toch kun je een eind komen.

Nadat je je gezicht en hersenen hebt ontspannen, concentreer je je op je ademhaling. Door je manier van ademhalen kun je een heel eind afdalen naar een toestand waarin je je nauwelijks nog bewust bent van jezelf of je omgeving, alsof je op het strand ligt en het zeewater langs je hoofd en schouders spoelt.

Het is zaak om al voor het inslapen een slapend adempatroon aan te nemen.
Bedenk hoe iemand ademt in z'n slaap; hij ademt langzaam en oppervlakkig in, en al snel weer uit, in één korte zucht. Eigenlijk laat je je borstkas gewoon zakken door de zwaartekracht.
Je kunt dit met enige oefening bereiken door niet meer bewust adem te halen maar het over te laten aan je lichaam. Adem uit en wacht een of twee tellen. Op een gegeven moment komt je borst vanzelf omhoog. Adem niet te diep in en eerder uit dan je normaal zou doen, met een korte zucht. Dan wacht je met inademen tot je reflex het overneemt.

Wie dit lastig vindt, is nog te bewust bezig met ademhalen. Je kunt afleiding zoeken door je voor te stellen dat er iemand vlak bij je toekijkt, en dat je diegene ervan wilt overtuigen dat je slaapt. Doe dat door je gezicht zo goed mogelijk te ontspannen en heel rustig te ademen. Vooral de lange tussenpozen en het zuchtende uitademen komen overtuigend over. Wie nog ingespannen ligt na te denken, ademt zwaarder en sneller.

Sommige mensen zullen merken dat het naderen van de slaap zowaar wat beangstigend is. Verzet je niet, maar luister naar je eigen ademhaling om jezelf af te leiden. Ontspan nogmaals de hersenen; zo ban je alle gedachten uit. Als dit niet lukt, kies dan voor een compromis: beelden mogen binnenkomen, maar ga niet formuleren.

Laat je tong slap tegen je voortanden rusten, ontspan voorhoofd en oogleden, laat je ogen naar onderen zakken. Voel ze naar het middelpunt van je hoofd trekken.
Als je hier pas mee begint, let dan op dat je de ademhaling volkomen aan je lichaam overlaat en probeer op te gaan in de cadans. Na verloop van tijd bereik je vanzelf het moment dat je van niets meer weet.

Later meer over aan niets denken en mediteren, en over de valkuilen van het gesproken woord.
 
Creative Commons License
Op dit werk is een Creative Commons Licentie van toepassing.