10 februari 2010


Heren. [5]

Iedereen had zo z'n taak in dit ondermaanse, en de zijne was om mensen de ogen te openen voor het wonderlijke van dit leven, zo zag de marginaal filosoof dat. Om ze te laten inzien dat er niet één betonnen werkelijkheid was, maar evenzovele zienswijzen als er mensen waren.

Ze zaten in de boot van Bregje, die hun een lift had aangeboden naar het huis van de filosoof, dat aan de gracht stond. Voor op de boeg was een bezemsteel in een stalen houder geplaatst, waaraan een plastic kampeerlamp was vastgetaped. De schemering daalde; de strook blauwe lucht boven de kade werd al smaller. De populieren wierpen lange schaduwen over het water, waaruit een zilte lucht opsteeg. Een wolk van meeuwen zwermde achter een binnenvaartschip aan.

In de punt van de boeg lag de afvallige legerleider met zijn hoofd op een kussen te wiegen, starend naar de ondergaande zon. Nooit kon je hem betrappen op een beweging, die zon, en toch zag hij hem met de minuut zakken. Hij had alles achter zich gelaten; het leger, zijn status, zijn dierbaren en nu zelfs zijn huis in de stad, en het voelde als een bevrijding.

'Het hele punt is, ik weet dus dingen. Ze zijn als de dood dat ik de vuile was buitenhang, en daarom word ik gevolgd, afgetapt, you name it. Als ik uit het raam kijk, staat daar zo'n ventje.'
De filosoof keek of er aan de oever mannen in regenjassen meeholden.
'Wat ik wil, is een tijdje onderduiken.' Hij keek de filosoof verwachtingsvol aan. Vijf tellen zei niemand iets.

'Best, blijf zolang als je wilt. Ik zal m'n moeder inlichten.'
'Je moeder?' Bregje keek hem aan.
'Ze woont op de bovenverdieping. Het hele pand is van de familie.'
'Dus je moeder woont bij je in huis.'
'Ja.'
'Oké.'

Bregje keek geamuseerd naar de twee heren met wie ze samen kwam te wonen. Eerder die dag had de marginaal filosoof ook haar een plek aangeboden. Ze had al een half jaar geen vast onderkomen en sliep zelfs af en toe in haar boot, maar dat was niet bevallen. 's Nachts renden de ratten over het dekzeil.

Tot haar verbazing liet hij aanmeren bij een 17e-eeuws pand dat licht uit het lood hing. Ze kantelde de motor voorover, streek het haar uit haar ogen en keek omhoog. Ze zouden op elkaars schouders moeten klimmen om de kade op te komen.

'Alle mensen, wat gezellig,' zei de moeder van de filosoof, een vrolijk ogende dame met een permanentje en een grijs wollen jurkje. Ze keek Bregje aan, die zich zo snel niet kon herinneren hoe ze binnen waren gekomen. Ze zaten aan tafel in een monumentale keuken met een kolenfornuis en originele 17e-eeuwse tegeltjes.

Even later speelde de afvallige legerleider zachtjes op een accordeon terwijl Martha, 'geen mevrouw, alsjeblieft', met een bibberstem meeneuriede. De rieten stoelen kraakten als je ging verzitten. Het rook er naar lampolie en groene zeep. Bregje staarde uit het raam naar de daken onder de rode avondlucht en merkte dat ze zich voor het eerst sinds tijden onverklaarbaar gelukkig voelde.

1 opmerking:

  1. 'Nooit kon je hem betrappen op een beweging, die zon, en toch zag hij hem met de minuut zakken.'

    Ja, dat is mooi!

    BeantwoordenVerwijderen

 
Creative Commons License
Op dit werk is een Creative Commons Licentie van toepassing.