26 april 2010

Waarachtig.


Ik heb iemand gekend die over pijn zei: Geeft niks, dan voel je dat je leeft. Pijn brengt je terug bij je lijf, daarom zeg je ook: Knijp me eens, kijken of ik niet droom. Als je almaar bezig bent met wat je vanavond gaat eten, dat straks je kind uit school komt en wat je van het weekend gaat doen, vergeet je bewust in het heden te leven en ervaar je dus eigenlijk niets meer direct. Je leeft in je verstand, en je gevoel komt er bekaaid vanaf. Daarom werd het tijd dat ik weer eens terugkeerde naar mijn basisgevoelens, het gevoel dat m'n voeten de grond raakten - dat ik even tot mezelf kwam, zoals men dat noemt.

Wie een tijdlang te veel in de details heeft geleefd, doet er goed aan afstand te nemen en zichzelf van bovenaf gade te slaan, een goede manier om weer van jezelf te gaan houden. Een nutteloze wandeling kan daartoe een probaat middel zijn, liefst met tussendoor een kwartier stil voor je uit staren op een bankje, waarna je bijvoorbeeld een gesprek voert met een oudere dame die haar hond uitlaat.

De grenzen van de werkelijkheid worden soms ongrijpbaar doordat je feitelijk alleen in je eigen hoofd leeft, en in je zoektocht naar de werkelijkheid kan onechtheid je hinderen. Bij het doorbladeren van een krantenkatern met aangeboden huizen viel het me op dat je van veel foto's niet meer goed kunt zien of ze nou op de computer gemaakt zijn, op de computer bewerkt of echt. Al kan die kunstmatigheid ook te maken hebben met de grofkorrelige afdruk. Vroeger waren krantenfoto's nog grover en daardoor juist kunstzinniger. De weergave was dan misschien vervormd, maar je wist zeker dat ze een reflectie waren van iets wat bestond.

Gisteren was ik met mijn vrouw en dochters op een zandverstuiving aan de rand van de hei. Ik strekte me uit en liet mijn armen gewillig bedekken met zand. Toen ik 's avonds mijn hand bij m'n gezicht bracht, rook ik zand, zon en een vleugje paardenlucht, want er grazen wilde paarden op de hei, die witte haren achterlaten en droge keutels.
Later op de avond opende ik de tuindeuren en dreef een geur de kamer in van regen na een warme dag. Ik voelde de grond mijn voeten raken en mijn T-shirt om m'n schouders spannen. Ik voelde koffie in mijn buik en een bril op mijn neus. Ik was geland.

20 april 2010

Heren. [20]


"Kijk," zei de marginaal filosoof, "alles wat we zien is een reflectie van het licht. Daarom weet je nooit zeker of wat je ziet er ook echt is." Hij zat aan een tafeltje met Fred en Wim, de twee figuren van wie de stijve rechercheur even tevoren een portret had laten zien. Ze hadden ieder een glaasje jenever voor zich staan op een bierviltje en overdachten wat de filosoof zei.
"Maar je ken het toch ook voelen," zei Fred, die met het gouden brilletje. Zijn dunne haar was strak achterovergekamd en glansde van de pommade.

"Dat is waar," zei de filosoof, "en als je een glanzend oppervlak ziet en het voelt glad aan, voldoet dat aan je verwachtingen. Maar heeft iemand die blind geboren is hetzelfde beeld bij een glad oppervlak als ziende mensen? Waarschijnlijk niet. Je kunt nooit met zekerheid zeggen dat iets er echt is, en dat anderen het net zo zien als jij. Neem iemand die lichtelijk kleurenblind is. Hij zal het niet met je eens zijn dat dat overhemd van jou bruin is. En ergens heeft hij gelijk, want het is maar een afspraak dat we die kleur bruin noemen. En hoe kan ik zeker weten dat ik dat bruin net zo zie als jij?" Hij keek naar Wim. "Jaha, jongen," zei Fred tegen Wim.
"Dat kan je niet," beaamde Wim.

De filosoof knikte. "Maar nou het volgende. Als iets dus alleen bestaat bij de gratie van het feit dat iemand het ziet, zou er dan wel iets bestaan als er geen mensen op aarde waren?"
Daar werden ze een beetje stil van. Achterdochtig keken ze de filosoof aan, die langs hen uit het raam staarde. Verderop aan een tafel zat de rest van het gezelschap. De legerleider was aan het woord en de anderen schoten om de zoveel tijd in de lach.

"Of stel nou," ging hij verder, "dat jij de laatste persoon op aarde was." Hij keek Fred indringend aan, die wat verlegen lachte, alsof hij als vrijwilliger werd gekozen uit een zaal vol publiek. "Als je met niemand kon delen wat je zag, zou het dan wel even echt bestaan als met zes miljard mensen om je heen?"

Ze dronken zwijgend hun glaasjes leeg. Dit hakte erin, je zag het aan ze.

"En als dat zo is, stel je dan het volgende eens voor." De filosoof pauzeerde even en keek op naar Bregje, die langs hen naar het toilet liep. Ze wisselde een terloopse blik met hem uit.
"Je loopt midden in de nacht in de stad. De straten zijn leeg. Dan kom je opeens een gek tegen, met wie je in een verward gesprek raakt. Hij zegt de onsamenhangendste dingen. En jullie lijken de enige twee mensen in de hele stad te zijn. Wiens waarheid is er op dat moment nou geldiger, de jouwe of de zijne?"
Ze staarden hem aan. Hij staarde triomfantelijk terug en leunde achterover.

Buiten ging de zon onder, al wist je dat natuurlijk nooit zeker.

18 april 2010

Heren. [19]


"Hier," zei de stijve rechercheur terwijl zijn handen twee parmantige boogjes beschreven, "bevinden wij ons onder voornoemd etablissement, alwaar de delinquenten, zogezegd, hun domicilie hebben. Zij komen er bijeen en smeden er hun plannen, die overigens, zo moet u het zien, doorgaans niet zeer vastomlijnd zijn." Hij keek om zich heen om te zien of hij ieders aandacht nog had. "Het is, om het zo maar eens te zeggen, een zootje ongeregeld."
En hij glimlachte verontschuldigend om de gemeenzaamheid die hij zich had gepermitteerd.

De afvallige legerleider keek om zich heen. Ze stonden gezessen in een kelder waar een kleine, provisorische politiepost was ingericht. Een agent zat in hemdsmouwen aan een bureau met een koptelefoon op. Een ander bladerde door een rek met hangmappen. Er hing een bedompte, schimmelachtige lucht. Door een enkel vuil raampje viel gefilterd daglicht naar binnen.

De rechercheur ging hen voor door een betonnen gang en een trap op. Bovenaan bevond zich een stalen deur met een zware hendel, als van een kluis. Ze konden hier alleen achter elkaar staan. De filosoof en An, de sprankelende dame, die achteraan hadden gelopen, botsten tegen elkaar op toen de rij plotseling inhield. Een klaterende lach galmde door de gang.

De rechercheur stak een hand op om ze tot stilte te manen. Weer haalde hij het mini-beeldschermpje uit zijn zak. Terwijl An nog even bleef naproesten, verschenen boven hun hoofden een aantal louche gezichten.
Eén keek hen smalend aan. Hij had een goudkleurige bril op en vettig haar. Een ander had blauwe kringen om zijn ogen en een grijze stoppelbaard.

"Om deze personen gaat het," zei hij. "Als u ze hierbinnen ziet, laat dan onder geen beding merken dat u ze herkent. Waarschuwt u de heer Van Agtmael, opdat die een opname maken kan met zijn," hij bewoog zijn beide pinken op en neer en veerde door zijn knieën, "derde oog."

Toen draaide hij zich om en begon woest aan de deurhendel te rukken, waar niet de geringste beweging in kwam.
"Wat spannend, hè?" zei Martha fluisterend.
De generaal liep een paar treden omhoog en begon mee te trekken aan de hendel. Hij was minstens twee koppen groter dan de rechercheur.
Opeens schoot de klink los en zwaaide de deur open. De rechercheur en de generaal buitelden over elkaar heen door de deuropening. An schoot snurkend in de lach. Allen keken ze naar binnen.

Een tel later stonden ze in café-restaurant De Walvisch.

14 april 2010

Heren. [18]


De hele winter hadden de bewoners van huize Van Agtmael met lede ogen aangezien hoe het dekzeil van Bregjes boot langzaam wit werd van de meeuwendrek. Thans werd het door Martha op de walkant grondig schoongeschrobd met een harde bezem terwijl de legerleider het hangslot bewerkte met kruipolie en hamerslagen en Bregje voorovergebogen de stalen bodem dweilde. De marginaal filosoof stond er op straat bij te kijken in zijn goeie goed.

De wind voerde een lucht van bloesem en gebakken vis aan.

In de straat kwam een Mini aanrijden die parkeerde op een onmogelijk klein plekje, een ruimte die de Mercedesbezitter erachter had overgelaten om morgenochtend makkelijk weg te kunnen. De sprankelende dame stapte uit, naderde de filosoof van achteren en kneep hem even in z'n zij. Hij zwenkte naar opzij en wankelde, maar herstelde zich. Ze keek hem lachend aan. De legerleider trok met een klik het hangslot open, kwam overeind en veegde zijn knokige handen af aan een oude, geblokte theedoek.

Alsof iemand een teken had gegeven, liepen zij allen op de boot toe en stapten één voor één in terwijl kapitein Bregje hun de helpende hand reikte. Toen de laatste zat, gaf ze een ruk aan het koord. De motor startte in één keer. Pruttelend en walmend verdwenen ze om de bocht.

Op de vaart voeren ze langs een rij duwboten waarop drie mannen in witte overals liepen. De voorste zong 'Hij sjouwde van kroegie naar kroegie', onderwijl met zijn armen zwaaiend.
"Waar gaat dat naartoe?" klonk het. Eentje hield een thermoskan omhoog en riep: Koffie? De generaal trok zijn gezicht in een kreukel en stak zijn lange arm op.

Iets verder meerden ze aan onder een brug waar de stijve rechercheur op de kade stond. Hij klom van een metalen laddertje en sprong met verbazende souplesse in de boot, die even wiebelde.
"Ik zeg goedemorgen," zei hij, jolig voor zijn doen, en boog zich voorover om wat handen te schudden. Zijn glimmende haar was strak achterovergekamd.

"Er zijn nieuwe ontwikkelingen in het onderzoek," zei de rechercheur op zakelijke toon tot Van Agtmael, toen ze weer van wal waren gestoken. Het leek hem in het geheel niet te deren dat de anderen meeluisterden, alsof deze vier mensen tot de vaste entourage van de marginaal filosoof behoorden, wat inmiddels misschien ook wel zo was. Even keek hij de generaal aan, die geconcentreerd mee zat te luisteren.
"De heer Witte, de onfortuinlijke drenkeling, door u eerder aangeduid als 'de Baardman'," hij fronste zijn wenkbrauwen, "blijkt betrokken te zijn geweest bij een criminele organisatie."
Ze staarden elkaar aan. Bregje liet haar gashendel los. De boot dobberde een eindje door en beschreef een flauwe bocht naar het midden van het water. Ergens klonk een draaiorgel.

"En dat undercover-onderzoek?" vroeg de legerleider.
De rechercheur keek om zich heen, nog steeds ernstig, en knoopte zijn jas los. "Daar kom ik zo op," zei hij.
Hij keek naar Bregje en gebaarde in doorgaande richting. Ze gaf vol gas en voer onder de volgende brug door.
Daarachter gingen ze op in een wereld van water en lucht.

Foto van http://www.spleen.nl/~charlotte/

9 april 2010

Heren. [17]


Hij stond voor de spiegel en kneedde het spek in zijn lendenen, dromerig starend naar zijn gerimpeld lijf terwijl de spiegel besloeg. Ideaal was het niet wat hij zag, maar je wende eraan, dacht hij, en hulde je in de fijnste stoffen om het verval te bedekken.

Hij droogde zich af tussen zijn tenen en bekeek zijn vingernagels, die gegroefd en rimpelig werden, en bruin aan de randen. Dit proces was al enige jaren aan de gang.
Gerimpeld was ook het water in de gracht, waar de zon in flonkerde. Ergens achter hem deinde het bootje waarmee ze dat najaar gekomen waren.

Hij overwoog een kop koffie te drinken bij een zaak waarvan hij het interieur voor zich zag, maar de naam hem ontschoten was. De filosoof kende deze straten goed, maar soms stelde de stad hem voor verrassingen, wat hij op zich niet onaardig vond. Hij sloeg dan op goed geluk een paar zijstraten in en woei als het ware met de wind mee. Op een onverklaarbare manier bereikte hij zo via een omweg vroeg of laat zijn doel.

Misschien dat zijn zintuigen in verhoogde staat van paraatheid verkeerden.

In de dorre aarde rond een boom lag een dode kikker. Hij vond hem en raapte hem op, bracht hem vlak bij zijn gelaat, rook, keek en voelde. Het lijkje was uitzonderlijk mooi, wat hem verheugde; het was ondanks de doodsoorzaak wonderwel intact gebleven. Hij kneep in de rechter, gestrekte achterpoot. De structuur deed denken aan een te lang doorgebakken inktvisring. Stijf, taai.
Het diertje had al geruime tijd in de zon gelegen, getuige de ingevallen, leerachtig geplooide huid rond de rugwervels. De oogjes stonden gelaten en keken nors twee kanten op vanonder de geloken oogleden. 'Ik noem je Elmer,' zei hij zacht. Hij liet Elmer in zijn jaszak glijden en liep door.

Thuis legde hij hem op het balkon om verder te drogen in de zon. Hij waste zijn handen en schonk een glas chablis in, dat hij staand voor de open balkondeuren leegdronk.
Een verdieping lager speelde de legerleider op zijn accordeon een weemoedige wals bij het open raam.

2 april 2010

Heren. [16]


De afvallige legerleider zat te mokken in bad in het grote, galmende herenhuis.
Hij had hooglopende ruzie gekregen met de filosoof; waarover wisten ze geen van beiden meer precies, maar het had te maken gehad met de operatie, het geheimzinnige gedoe, de onduidelijkheid van de rechercheur over de bedoeling van het geïnstalleerde cameraatje en het hooghartige gedrag van de autoriteiten 'in zijn algemeenheid', zoals hij had geschreven in een brief op hoge poten aan de korpschef.

De filosoof vond het op zijn beurt belachelijk dat de generaal zich bemoeide met zijn zaken en uit zijn naam een warrige brief had geschreven, waarin overigens tal van bijzaken werden aangeroerd die volgens hem niets met de kwestie hadden uit te staan.

Net had hij zichzelf tegen het advies van het ziekenhuis in een fikse bel whisky ingeschonken om tot rust te komen toen zijn moeder binnenkwam.
Ze staarde naar de kristallen tumbler en zei: 'Is het al avond?'
Verstoord keek hij op. 'Nee, maar mag ik…'
'O, gelukkig.' Ze plukte een haar van zijn vest. 'Ik heb een eetafspraak met Ernest.'

Ernest was een oudere heer met wie ze danste. Als ze bij hem was geweest, rook ze naar sigaren en zaten haar kleren wat scheef.
Eén keer miste ze een kous.

De filosoof glimlachte, draaide zich om naar het raam en filmde een meeuw die boven de gracht zwierde op de plek waar de Baardman bijna een week geleden gevonden was. Een schuit vol opgeviste fietswrakken voer voorbij.
Het regende zachtjes. Hij huiverde.
Toen hij zich omdraaide om bij te schenken, zag hij dat Martha verdwenen was.

Boven droogde de legerleider zich zorgvuldig af en liep met de handdoek om zijn middel geslagen naar de klerenkast in de slaapkamer, waar de filosoof ruimte had gemaakt voor zijn garderobe. Hij nam plaats voor een verweerde, manshoge spiegel met een oker gelakte gipsen lijst en trok al fluitend een blauw wollen pak aan met een dun krijtstreepje. De vouwen in de broek waren scherp. Het zat hem als gegoten. Hij stak zijn armen vooruit en trok de manchetten van zijn overhemd iets naar buiten.

Toen keerde hij zich om, zoals de filosoof had gedaan, stak zijn ellebogen naar opzij, nam plaats tussen Bregje en de sprankelende dame van de uitgeverij en gedrieën liepen zij proestend de gang op, richting de voordeur.
 
Creative Commons License
Op dit werk is een Creative Commons Licentie van toepassing.