17 februari 2010


Heren. [6]


De marginaal filosoof stond voor het raam en tuurde door zijn spiegelbeeld heen de nacht in. Het was zowaar weer gaan sneeuwen. De witte deken beneden gaf iets spookachtig blauws aan het lantaarnlicht. Er was geen mens op straat, en ook binnen was iedereen naar bed behalve hij. Dit was het mooiste moment van de dag vond hij, het uur tussen twaalf en één. Op dat uur voor het raam te staan met een glas whisky.

Op de achtergrond zong Yves Montand. Boven klonk toch nog gekraak. Zijn moeder kwam binnen.

"Ben je nog op?"
De filosoof glimlachte. "Dit is het mooiste uur van de dag."
Z'n moeder vertrok haar gezicht. "Niet als je in bed ligt en de slaap niet kunt vatten."
"Wil je wat drinken?"
"Een glaasje sherry."

Hij liep naar de kast, schonk een glas in en reikte het aan.
"Dank je wel, Joop."
Met opgetrokken schouders, staand in haar nachtpon en duster, hief ze nauwelijks zichtbaar het glas en nam een slokje.
"Papa heette Joop. Ik ben Gerard," zei hij rustig.
Ze keek hem aan, streek zich over de achterbenen en ging op de bank zitten.
"O ja."

Ze staarde met gebogen hoofd naar haar glas, een groene roemer. "Deze glazen hebben we nog gekocht toen we in Leerdam waren." Ze keek op. "Weet je nog, Joop?"
De marginaal filosoof keek haar aan.
Ze keek terug met een aanhankelijke lach op haar gezicht.
"Ja," zei hij.

Hij liep op haar toe. Ze zette haar glas op tafel. Even leek het alsof ze elkaar gingen omhelzen. Toen legde hij een arm op haar rug en leidde haar met een kalme quickstep de kamer door.

Toen Yves Montand uitgezongen was en een vrouwenstem hem afkondigde, kneep ze hem zacht in z'n schouder.
"Ik ga weer naar boven. Kom je zo?"
"Ja, zo."

De trap kraakte. Hij ging weer voor het raam staan. Het sneeuwde inmiddels dikke vlokken.

2 opmerkingen:

 
Creative Commons License
Op dit werk is een Creative Commons Licentie van toepassing.