7 februari 2010


Heren. [3]

Op zijn akkertje liep de marginaal filosoof naar huis. De afvallige legerleider lag nog altijd te slapen. Vanonder zijn getrimde grijze snorretje klonk bescheiden gesnurk. Eén schouder lag bloot. Boven de oksel trilde een spier, alsof er een beestje in zat dat eruit wilde.
Met zijn jas aan zette de filosoof koffie en maakte toast, dekte de tafel en schreef een briefje. De deur trok hij met een zachte klik in het slot.

In de middagzon kuierde hij over de stenen. Hij hoefde nergens heen en wilde niets anders dan dit, kuieren, om zich heen kijken en zijn gedachten de vrije loop laten. Niemand wachtte op hem, niemand vreesde zijn komst, hij had op dat moment ten hemel opgenomen kunnen worden en alles was goed geweest. Op straat rook het naar warme wafels. Van opzij kwam een gestalte naderbij.

'Kijk eens wie we daar hebben' hijgde de man vanuit zijn lange zwarte baard. Hij haalde een geknakt stokbrood tevoorschijn en sloeg hem ermee tegen zijn hoofd. Een wolk van meel dwarrelde voor zijn ogen. Met twee handen weerde hij af, en ineengedoken zwalkte hij weg van de klapwiekende malloot. Zijn oor suisde en gloeide. 'Jij hebt nog wat van me te goed, vriend,' gilde de baardman. Het stokbrood was nu gehalveerd. Vervaarlijk zoefde het langs zijn neus.

Plotseling waren daar weer die plateauzolen van lucht. Hij schoof met een ruk opzij, rechtte zijn rug, knipperde traag met zijn ogen en steeg op. 'Margarinefilosoof!' klonk het onder hem. Pas op zo'n tien meter hoogte keek hij omlaag naar zijn belager, die zijn stokbrood had laten vallen en stil naar boven staarde. Hij was de enige; om hem heen sjokten de lui indifferent door de winkelstraat.

De wind sneed in zijn gezicht, zijn ogen traanden. Hij ging nog steeds omhoog, maar langzamer. De uitdrukkingen van de mensen beneden bleven op onverklaarbare wijze zichtbaar, ook zonder dat hij omlaag keek. Verderop voer een meisje in een motorboot over het brede water. De boot deinde hevig, maar ze was zichtbaar in haar element. Ze nam een laatste trek van een sigaret en wierp die achteloos terzijde.
De marginaal filosoof keek een tijdje naar haar, glimlachend met zijn betraand gezicht, en daalde toen onvoelbaar zacht neer in de boot, op een bankje schuin voor haar. Ze leunde wat naar opzij om langs hem te kunnen kijken. Hij bezat de gave om in der mensen nabijheid te zijn zonder dat ze al te veel acht op hem sloegen of aan zijn aanwezigheid moesten wennen. Hij was er, en het leek volkomen vanzelfsprekend dat hij commentaar leverde op hun doen en laten.

1 opmerking:

  1. Mooi schrijf je. Knap dat je personages ten tonele voert waar ik als lezer graag naar kijk, meer over wil horen.
    Fijn blog!

    BeantwoordenVerwijderen

 
Creative Commons License
Op dit werk is een Creative Commons Licentie van toepassing.